259 officieren-commissarissen het recht is toegekend daartegen op te komen. Mijns inziens heeft schrijver bij de bespreking van art. 20,45 en 69 R L. te veel uit het oog verloren, dat onder de officieren-com missarissen in de residentiën van den krijgsraad steeds één kapitein zal zijn, waardoor er ook, zonder te veel rechten den auditeur-mili tair toe te kennen, voldoende waarborg is dat de instructie der zaak niet aan min ervaren officieren wordt toevertrouwd. Bovendien kan uit art. 31 R. L. worden opgemaakt, dat de auditeur-militair niet bevoegd is zelf vragen te stellen, zonder dat deze door officieren-commissarissen worden goedgekeurd. Waartoe dient anders de in dat artikel bedoelde commissie voor het geval dat nog enkele vragen gedaan moeten worden aan getui gen, die reeds gehoord zijn in een gerechtelijk onderzoek buiten de standplaats van den krijgsraad? Was het de bedoeling van den wetgever, dat de auditeur-militair vragen mocht stellen, dan zou in dit geval zeker wel geen nieuwe commissie noodig zijn, daar die vragen voorgehouden worden door de oorspronkelijk in de zaak be noemde officieren-commissarissen. Zooals ik boven reeds zeide, heb ik gemeend tegen de opvatting van den heer Barré te moeten opkomen om de zelfstandigheid van officieren-commissarissen in gerechtelijke onderzoeken niet in gevaar te brengen. Reeds te veel loopt de militaire rechter dikwijls aan den leiband van den auditeur-militair en wordt vergeten dat deze rechterlijke ambtenaar, behalve als openbaar aanklager bij gerechtelijke onderzoeken, benoemd wordt ter assistentie van officieren-commissarissen en in krijgsraden des verlangd tot het assisteeren hij de deliberatiënen in beide gevallen verder tot het waarnemen der functie van secretaris. M. 23 Juli 1891. P.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 270