HET DUEL.
In „Het Nieuws van den Dag" van 22 Juni jl. komt een artikel
voor van den Eersten Luit. der Inf. Fabius, dat te belangrijk en te
goed doordacht is, om het niet in zijn geheel aan de lezers van het
Ind. Mil. Tijdschrift mede te deelen. De schrijver van genoemd
stuk zegt
„Wanneer ik mij in de achting, in de genegenheid van mijn om
geving verheugen mag, dan doet een slag in 't aangezicht mij vol
strekt geen kwaad (behalve natuurlijk eenige pijn, die mij trouwens
door een trap van den eersten den besten sleepersknol in veel hoogere
mate wordt aangedaan). En wanneer ik die achting en genegenheid
niet bezit, dan zal ik ze mij allerminst verwerven, door hem, die mij
sloeg, te steken of op andere wijze te verminken. Afgezien van elk
hooger, zedelijk motief, zulk een kwaad met kwaad vergelden is im
mers eenvoudig kwajongenswerk."
Ziedaar het thema, dat in den laatsten tijd wordt uitgewerkt om
te laten zien, hoe ten hemel schreiend slecht een overste gehandeld
heeft, die een luitenant aanspoorde om te duelleeren.
Een dankbaar onderwerp om over te schrijven, want tien tegen
één, dat gij door uwe glasheldere logica het publiek overhaalt tot
de meening, dat het duel een „kwajongenswerk" is.
De inzender Philosyntomos in het nummer van 17 Juni 11. had
zijn betoog nog klemmender kunnen maken, door, in plaats vaneen
kaakslag, de beleediging van eene verloofde als oorzaak van het duel
te noemen. Zie, dat doet heelemaal geen pijn en dan vervalt dus
ook het laatste motief voor zoo'n barbaarsch gevecht.
Ook ik weet tegen de koude logica van den inzender niets aan te
voeren; alleen komt het mij voor, dat in zijn gedachtenkring niet
veel plaats is geruimd voor den mensch van vleesch en bloed.
Het is mogelijk, dat onze achternazaten in deugd zullen gelijken