261 op engelen, maar wij zijn dat voorrecht nog niet deelachtig, wij staan nog in een der overgangsvormen van beest tot engel, en nu moge men al van een hoog standpunt critiek uitoefenen, met een paar zedepreeken verandert men de natuur van den mensch niet. Er is naast het duel nog heel wat meer „kwajongenswerk" op onze aarde. Wordt morgen de nationale vlag in 't buitenland gehoond, dan zullen diezelfde jongelui, „nog maar half de kinderschoenen ont wassen", zich ook zoo noodig laten doodschieten voor dat ijdel be grip: vaderland. Pliilosyntomos kan dan weer zeer logisch het volgende aanvoeren: „Wanneer Nederland zich in de achting, in de genegenheid van de naburige volken verheugen mag, dan doet het schenden van de vlag haar volstrekt geen kwaad (behalve natuurlijk eenige kosten, die echter bij een krachtigen wind op een feestdag veel grooter zijn). En wanneer Nederland die achting en genegenheid niet bezit, dan zal het zich die allerminst verwerven, door hen, die de vlag hoonden, te steken of op andere wijze te verminken." Ik geloof echter, dat onder die omstandigheden ook Pliilosyntomos zou ontsnappen aan zijn eigen logica. Het duel is iets hoogers dan „een traditioneel misbruik, afkomstig uit tijden van ruwheid (vuistrecht) en bijgeloof (Godsgericht)." Bij het ontvangen van een slag in 't aangezicht wordt er nog een andere pijn gevoeld dan uitsluitend de lichamelijke, omdat er in ons bestaat een gevoel van eer. En dat gevoel van eer wordt zoo hoog gesteld, dat men voor die eer zelfs het leven veil heeft. Wanneer een jongmensch duelleert, omdat de naam van zijn meisje besmet werd, dan doet hij dat niet om uit te maken of die beschuldigingen waar zijn of valsch, want een geloof aan 't eerste zou hem zelfs bezoedelen in eigen oogen, maar dan toont hij, dat de eer van zijn verloofde even hooge waarde voor hem heeft als 't leven. En 't is te vergeefs of de wet nu al één dag of zes jaar gevange nisstraf voor een duel vaststelt; 'tis te begrijpen, dat daar, waar zelfs 't leven wordt aangeboden, de gevangenis geen invloed uitoefent. De voorstanders van het duel onderzoeken niet of de wetgever

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 272