- 269
Op een goeden of liever kwaden dag dan, zou de Civiel en Militair
Gouverneur naar Melaboeh zijn gestoomd om daar onderhandelingen
te voeren, bijeenkomsten te hebben of contracten te sluiten met
eenige naburige hoofden.
Die rijksgrooten zouden echter alleen in de versterking hebben
willen verschijnen, wanneer hun vergund was om een aanzienlijk ge
wapend gevolg mede te brengen en de kolonel, tuk op het toonen
van vertrouwen in Atjehsche hoofden, zou daarin gaarne bewilligd
hebben.
Om echter de vertooning zoo indrukwekkend mogelijk te maken,
zou de Gouverneur allen ter plaatse, die maar eenigszins en évidence
komen, hebben uitgenoodigd om de plechtigheid met hunne tegen
woordigheid te vereeren en zouden dan ook op het oogenblik,
dat de Inlandsche heeren hunne entrée de forteresse te Melaboeh
maakten, niet alleen de Gouverneur met zijn staf en de geheele
macht in groot tenue aanwezig zijn geweest, maar ook de assistent
resident met zijn commiezen en klerkenpersoneel, de havenmeester,
de kapitein en de verdere état-major van het ter reede liggende gou
vernementsstoomschip enz. enz. niet ontbroken hebben.
Om de ontvangst nog meer luister bij te zetten, hadden verder
de te Melaboeh verblijvende dames zich in een deftig gewaad ge
kleed en een welvoorziene theetafel aangericht, om den Inlandschen
heeren, na afloop van de onderhandeling, de vredestas en een zoetje
te kunnen aanbieden.
Men ziet, de figuranten waren opgesteld, costumes, decoratief en
verdere tooneelomhaal op hun plaats, zoodat het geheel slechts op
een verraderlijk optreden van de Atjehsche hoofden en hun gevolg
wachtte om in eeu verschrikkelijk bloedbad te worden herschapen.
En waarlijk, de besprekingen zouden aan weerskanten niet met de
noodige kalmte gevoerd en steeds heftiger geworden zijnde eene
bitterheid zou de andere uitgelokt hebben, terwijl het standvastig
weigeren van de inwilliging hunner eischen de hoofden ten slotte tot
wanhoop zou hebben gebracht.
Van daar tot het trekken hunner zwaarden was maar één pas;
een ontzettende verwarring zou zijn ontstaan, vele vijanden zouden
in het stof hebben gebeten, maar wij helaas, betaalden het gelag nog
Dl. II, 1891. 18