NOG EENS „HET RICHTEN BIJ HE
BEREDEN ARTICLE PIE."
De bespreking van mijn opstel, getiteld „het richten hij de hereden
artilleriedoor den heer J. B. Zon, in de 4e Aflevering van het I.
M. T. noopt mij nog eeus op dit onderwerp terug te komen.
In korte woorden zal ik dus enkele zaken wederleggen, waarom
trent mijn kameraad Z. het blijkbaar niet met mij eens is.
1°. Door het waggelen van de richthlokjes veronderstelt Z. dat
er slechts eene fout van hoogstens */4 °/00 zal worden gemaakt. Ik
heb bij herhaling gezien, dat de fout, uit bovenvermelde reden voort
vloeiende, 1/2 °/00 bedroeg, Ook duurde het stellen der correctie
bij een waggelend richtblokje nog al lang, aangezien de richters,
om zoo te zeggen, het pijltje nog eens goed aankeken voor zij
overtuigd waren dat de opzet juist was gesteld.
2°. Voor het opgeven van verkeerde C. door de stukscomman
danten en het verkeerd aanbrengen daarvan door de richters heb ik
wel eens straffen zien uitdeelen. Toch werd dit euvel daardoor niet
geheel weggenomen. M. i. doet men door het aanbrengen der C.
zonder raadpleging van een schootstafel een gevaarlijk beroep op
zijn geheugen. Ik zou dit als sectiecommandant dan ook nooit
hebben goedgekeurd. Bij de bergartillerie, waarbij de C. haast voor
iederen afstand verschillend is, zoude men haar heel lastig kunnen
onthouden. Ik heb dit dan ook nooit bij de bergartillerie zien doen.
3°. Dat de kanonniers geen ezels zijnis eene zoölogische waar
heid. Maarhet zijn menschen, en vergissing is menschelijk, zooals
mijn kameraad Z. iets verder zelve zegt. Het zoude mij dan ook sterk
verwonderen, indien Z. ooit een geval, als door mij op blz. 205 ver
meld, bij het werkdadig vuur heeft zien toepassen, zonder dat her
haald ingrijpen van den sectiecommandant noodig was. Wanneer
men een en ander bij de richtoefeningen veronderstelt, dan zijn er
Dl. II, 1891. 2