287
planters niet ontvingen wat hu a rechtmatig voor hun arbeid toe
kwam en waardoor die geest van ontevredenheid geboren werd,
welke slechts weinig meer behoefde om tot gewelddadig verzet
over te slaan. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat ver
scheidene staatjes ter Noord- en Oostkust van Atjeh ware broei
nesten zijn van fanatisme, dat zich daar bij voorkeur die priesters
ophouden, die zich een zekeren naam hebben verworven als oelema
en orang santri en wier bestaan hoofdzakelijk verzekerd wordt door
uit godsdienstige overwegingen al zij het dan ook maar voor de
leus tot verzet aan te sporen, dan behoeft het ook geen nader be
toog hoe de toestand van ontevredenheid, welke zich in de laatste
jaren in die streken heeft geopenbaard, voor die priesterpartij een
machtig hulpmiddel is geweest tot bereiking van haar oogmerk.
Een bijzondere omstandigheid heeft in de laatstelijk verloopen
jaren, en dit zal vooreerst nog zoó blijven, haar pogen groote
kracht bijgezet en wel dat de poeasa samenviel met het tijdstip
van den peperafzet, als wanneer juist de geest van ontevredenheid
haar hoogste punt bereikt heeft en het prediken van den Heiligen
Oorlog het meest doel treft, omdat in de poeasamaand het gods
dienstig leven meer dan anders op den voorgrond treedt.
Fanatisme bracht dus in de laatstelijk verloopen jaren den geest
van ontevredenheid tot uiting, doch daarbij kwamen in 1890 nog
andere oorzaken.
Zekere Nja Sjam, petoea van Simpang Anas (Perlak), wiens
schulden verre de productie van zijne pepertuinen over verscheidene
jaren overtroffen en die door het hoofd van Perlak aansprakelijk
was gesteld voor de teruggave van goederen door zijn broeder
Mohamad Din in October 1889 op de Bajan rivier geroofd, ge
voelde zich hierdoor in het Perlaksche niet meer veilig en boven
dien niets meer te verliezen hebbende eerder wat te winnen zoo de
ontevreden benden, die van lieverlede tegen ons in verzet waren
gekomen, voordeelen mochten behalen sloot hij zich met zijn broeder,
den genoemden Mohamad Din, bij de muiters aan, die, zich al meer
en meer uitbreidende, in Mei 1890 eindelijk Pedawa Pontong en
omliggende heuvels versterkt en bezet hadden.
Toekoe Tibang, vorst van Djingki, onderhoorig aan den radja van