292 van den kant van eenige ondergeschikte hoofden tegenwerking onder vond, wijl deze grieven tegen hem hadden, welke niet and°ers dan vermeend konden zijn, daar hij zich niet bewust was eenige onrecht matige handeling te hebben bedreven ten aanzien van de klagers. De bende te Pantoen Rayoet nam intusschen in getalsterkte toe doch het duurde nog tot medio Maart, eer men in Edi zelf iets van' van haar bespeurde. Toen pas, het geschiedde in den nacht van 15 op 16 Maart namelijk, werd onze versterking voor het eerst beschoten, maar den volgenden morgen waren de moslemin weder verdwenen' om zich den 22- Maart d. a. v. tegen Pedawa Besar te keeren, ten' einde Habib Mohamad voor zijne trouw aan het gouvernement te treffen. Op dien 22°° Maart en daarna nog weder op den 14- April 1890 hadden kleine gevechten plaats in de buurt van de gedei van Pedawa Besar, waarin Habib Mohamad overwinnaar bleef en waarna de moslemin van verdere ondernemingen tegen dezen vorst afzagen. Tot dit tijdstip was de bende nog niet zeer talrijk, doch in dit stadium mengde zich de vorst van Djingki op de hiervoren vermelde wijze in de zaken, kreeg de beweging eene grootere uitbreiding, nestelden de muiters zich weldra te Seneboeh Koejoen en op de°n ongeveer een uur Noordwaarts hiervan gelegen Boekit Mata Ajer en waren zij hiermede onze versterking tot nog geen uur afstands genaderd. Intusschen had de Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden aan den Commandant der vereenigde scheepsmacht ter Noordkust van Atjeh in het laatst van Februari in overweging gegeven, om H. M. Prins Hendrik voor Edi te doen kruisen of aldaar te stationneeren, niet enkel om met dien bodem indruk te maken en den hoofden vertrouwen in te boezemen, doch ook om de daarop aanwezige, 130 man sterke marine landingsdivisie, desgewenscht voor excursiën ter beschikking te kunnen stollen van den Militairen Commandant in Edi. Aan dat verzoek werd onmiddellijk voldaan. Reeds dadelijk na aankomst van de Prins Hendrik ter reede kreeg de Militaire Commandant, de kap. der inf. H. F. C. van Bijlevelt" van den Commandant van genoemd oorlogsschip vergunning om de landingsdivisie gelijktijdig met het garnizoen in het gevecht te oefenen en daardoor meer geschikt te maken voor de taak, die haar wellicht spoedig wachten zou.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 307