350 in gevechtsformatie ontwikkelde en daarna 's vijands vuur beant woordde, kreeg de 2e comp. gelijken last, ontwikkelde ook zij zich in gevechtsformatie, doch aan gene zijde van de sloot, nadat een sesak door de genietroepen daarover gelegd was en ontving de artillerie order voorwaarts te rukken, om het vuur tegen de vijandelijke sterkte te openen. Na eerst positie te hebben genomen naast het voetpad, stelde zij zich later achter en iets uitwaarts op van de le comp., omdat van dit punt hare vuurwerking beter verzekerd was. Na zich op den afstand van ruim 300 M. te hebben ingeschoten, gelukte het de artillerie door hare goed gerichte schoten den vijand uit zijne positie te verjagen. Het vijandelijk vuur zweeg ten 11 u. 5, waarop aan de le en 2e comp. werd last gegeven voorwaarts te rukken en de sterkte binnen te dringen. Deze bieek inderdaad door den vijand verlaten te zijn; het lijk van Panglima Prang Bedil werd daarin aangetroffen. Een deel der troepen stelde zich in een ander gedeelte ten N. van de veroverde sterkte op en ten II u. 30 v. m. was de colonne om en in Paja Enjo 1) vereenigd, waar voor het geheel rust bevolen werd Gelijk boven reeds werd gemeld, hadden de geneesheeren in den afgeloopen nacht meer dan zestig lijders aan buikloop behandeld. Op enkelen ria waren allen 's morgens present geweest op het appel voor het uitrukken, doch nauwelijks was de marsch aangevangen, of het bleek welke inspanning het velen hunner kostte om bij te blijvenenkelen was men dan ook reeds zeer spoedig verplicht ge weest naar het bivak terug te brengen. Gedurende den marsch was aanhoudend buikdrank toegediend moeten worden, waaruit bleek dat het aantal zieken van den morgen er niet op was verminderd. Die omstandigheid, gevoegd bij de ver- 1) Paja Enjo was ongetwijfeld de meest versterkte benting, die onze troepen ge durende deze expeditie vermeesterden. Zij had den gewonen vierkanten redoutevorm van 20 M. zijde. De wallen, van aarde opgeworpen, waren 1.5 M. hoog, hadden eene bovenbreedte van 2 M. en waren begroeid met bamboedoeri. Deze vond men evenzoo 0p den 1 M. breeden berm, die geheel afgesloten was door een dubbele pagger van levende dadap doeri, waarvoor zich een 1.5 M. diepe en 3 M. broede gracht bevond, welke aan de buitenzijde weder was afgesloten door een levende heg van dadap.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 365