400
gepleegde vijandelijke daad werd gestraft met algeheele vernieling
van deze vestiging.
Op grond van den verbeterden stand van zaken had de Civiel en
Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden reeds den lcnJuli
aan het legerbestuur per telegram de machtiging gevraagd tot terug
zending van de expeditionnaire colonne naar Java en inmiddels met
de Oostboot „Vice President Prins" den 3en Juli naar Groot Atjeh
doen terugkeeren: de 2e comp. 3C bat., de van daar gedetacheerde
officieren van gezondheid en een gedeelte der ambulance, die evenzoo
slechts tijdelijk naar Edi was overgebracht.
Toen den 6en Juli de gevraagde machtiging ontvangen werd, vertrok
de Gouverneur met zijn staf uog dienzelfden dag naar Oleh leh per
Gouvernements stoomer Albatros, medenemende het peloton cavalerie,
de sectie berg artillerie, het personeel Yan de vesting artillerie met 1
kanon van 12 cM. A. en het detachement genietroepen, die allen te
Kota Badja te huis behoorden.
De beide compagnieën van het 14e bataljon infanterie werden onder
bevel van den majoor de la Patra nog voorloopig in Edi gelaten,
met opdracht om door het maken van marschen in de omstreken van
onze nederzetting het vertrouwen van de bevolking en den gang van
zaken meer en meer te bevestigen. Deze troepen keerden den 24en
Augustus 1890 naar Groot Atjeh terug.
Ingevolge de van regeeringswege verkregen machtiging tot terug
zending van de expeditionnaire colonne vertrokken:
den 7en Juli per „Vice President Prins" de afdeelingen, die te
Batavia te huis behoorden;
den 9en d. a. v. per „Gouverneur Generaal 's Jacob de iufanterie,
de cavalerie en het personeel van den geneeskundigen dienst en der
militaire administratie naar Samarang, en
den llen Juli per „Japara" de genietroepen en alle van Java
afkomstige dwangarbeiders, successievelijk naar Batavia, Samarang
en Soerabaja.
Evenals in 1889 werd ook thans aan de verschillende staatjes, die
in meerdere of mindere mate in de jongste onlusten waren betrokken
geweest, eene boete opgelegd om te dienen als schadevergoeding voor