De bedieningen en geschutsemplacementen zijn echter onder vele omstandigheden te treffen, ook al blij zen ze gedekt. Voor de bediening van het geschut, waaronder herstellen na elk schot, moeten enkele nummers zich dikwijls tot 3 M. achter de borst wering bewegen. Behalve de richters, die meestal aan rechtstreeksch yuur bloot staan, kan ieder man wel zorgen met zijn hoofd 1 dM. beneden de binnenkruin te blijven. Komen de manschappen verder dan 3 M. achter de borstwering, dan kan men ze gerust als ongedekt beschouwen. Om toch een doel te treffen, dat 3 M. achter en 1 dM. beneden de binnenkruin ligt, is slechts een invalshoek van 1° 54' 30" noodig en dezen invalshoek heeft de G. bijdeberg- artillerie reeds op 450 M., zoodat de Gkt. kogeltjes, welke zich in de onderste helft van den spreidingskegel bevinden, het doel kunnen treffen. Er blijft dus alleen over, de plaats te bepalen van het gewenschte gemiddeld springpunt voor doelen, welke tot 3 M. achter en 1 dM. beneden de binnenkruin liggen. bevindt. Daarom mag dit punt echter nog niet als het gemiddelde springpunt verlangd worden. De kans toch om in de onmiddellijke nabijheid der binnenkruin springpunten te verkrijgen, is, de spreiding in aanmerking geuomen, zoo gering, dat wij haar gerust nul kunnen stellen of ook wel aan het toeval kunnen overlaten. Het is dus hier niet de vraag waar de Gkt. moeten springen om de meeste uitwerking te verkrijgen, maar men moet zich tevre den stellen met het opsporen der grenzenwaarbinnen de Gkt. nog uitwerking verzekeren. Die grenzen zijn gemakkelijk te bepalen. Dl. II, 1891. 28 O In nevenstaande figuur stelt B de binnenkruin voor; is AB=1 dM. en AD=3 M. Het meest gewenschte spring punt is voorzeker in de binnen kruin gelegen. Een Gkt. toch, die daar springt, vernietigt al les wat zich in het emplacement D A IN

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 436