422 De onderste grens voor het gemiddeld springpunt is gelegen in de lijn ED, welke over de binnenkruin gaar. Springt de Gkt. in deze lijn, dan kan nog even het punt D worden getroffen. Daar beoeden springende zullen de kogeltjes, welke grooteren invalshoek hebben dan de hoek BDA, vóór de binnenkruin treffen, en die welke kleineren invalshoek hebben over B heengaan, doch achter het punt D terecht komen. Boven de lijn DE springende, kunnen alle kogeltjes, welke groo teren invalshoek hebben dan de hoek EDA tusschen D en A inslaan. Hoe hooger het springpunt komt en hoe grooter de invals hoek is, des te meer zullen de treffers het punt A naderen. Yoor de maximum hoogte van het springpunt bestaat echter ook een grens. Trekt men nl. uit D eene lijn DC zoodanig, dat CDA inv. hoek -f- halve tophoek spreidingskegel, dan is deze lijn de maximum- hoogtegrens. In deze lijn springende, kunnen de uiterste onderste kogeltjes nog even het punt treffen. Springt de-Gkt. daarboven, dan slaan al de kogeltjes achter 1) aan. De springpunten van alle Gkt., waarvan men uitwerking mag verwachten, moeten dus gelegen zijn in de strook door de lijnen CD en DE begrensd. De lijn DE heeft voor alle afstanden dezelfde helling (Vso)' ^och hoek CDA wordt met iederen afstand waarop men vuurt grooter. Om dus springpunten te verkrijgen, welke zoo veel mogelijk in de strook ODE zijn gelegen, moet het gem. spring punt voor iederen afstand juist midden (in verticale richting gemeten) tusschen de lijnen Cl) en DE gelegen zijn. Heeft men dus het interval bepaald, dan valt daaruit voor iederen afstand de springhoogte af te leiden. Eene bepaalde waarde voor het interval is niet aan te geven. Wel is het zaak, dat het interval zoo klein mogelijk wordt, doch alweer niet zoo klein, dat daardoor ten gevolge van de L. S. te veel springpunten boven de lijn CD komen. Bij een klein interval behoort ook alweer eene kleine springhoogte, waardoor de kans grooter wordt, dat tengevolge der H. S. te veel kogeltjes in verticalen zin buiten de strook CDE vallen. Wat men wenscht en wat men kan ver krijgen moet dus min of meer tegen elkander worden opgewogen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 437