32
Zoo heeft men bijv. de vrijgeworden lessen in het Fransch en in
het Nederlandsch niet noodig, als men het admissie-examen voor den
voorbereidenden cursus maar wijzigt en verzwaart, want men staat
verbaasd over de weinige kennis, die de adspiranten van deze talen
behoeven te bezitten. (A. O. N°. 5 van 1883, art. 7 C.)
Van het Nederlandsch o. a.„de kennis van de beginselen (1) der
Spraakkunst," en van het Fransch o. m. de vervoeging der regel
matige (1) werkwoorden. Wat het op eene inrichting van militair
onderwijs moest zijn, nl. het onderhouden van het eenmaal geleerde
van eene taal wordt nu het aanleeren er van.
Het zou ons te ver voeren met vak voor vak te analyseeren en
eene nieuwe regeling er van voor te stelleD, maar er kan veel ver
vallen. Nog een enkel voorbeeld.
Bij het admissie-examen worden gevraagd van de aardrijkskunde
van Nederland
„De grenzen, ligging, grootte, zee en kusten, eilanden, wateren, ver
deeling en voornaamste plaatsen."
Bij het overgangs-examen
„De natuur- en staatkundige beschrijving van Nederland," en
Bij het admissie-examen voor de Mil. School
„De natuur en staatkundige beschrijving van Nederland."
Wat een vreemde opvatting van leerstof! Wat leert men dan
den élèves in het 2e studiejaar van ons moederland.
Als een gevolg dezer verandering wordt het overgangsexamen van
den voorb. cursus natuurlijk ook gewijzigd.
Ook hier zijn de eischen in bovengenoemde talen zonderling laag
gesteld. Van de Nederlandsche taal bijv.:
„De kennis der spelling (1) en der woord-vorming. Behalve uit de
„beantwoording van grammaticale vragen zal de kennis van den leerling
„moeten blijken uit het maken van eenvoudige opstellen."
Zoo van het Fransch onder meer:
„Het lezen en vertalen van een gemakkelijk Fransch prozastukje en
„het vertalen van eenvoudige zinnen van het Fransch in het Nederlandsch
„en omgekeerd"
Is het te verwonderen dat deze beide talen een struikelblok wor-
(1) "Wij cursiveeren.