441 - bedoeling met dit schrijven is alleen om den lezers van dit tijdschrift en den heer Nijland op eenige zaken opmerkzaam te maken, welke met die beschouwingen in verband staan en waarvan sommige aan 's schrijvers aandacht schijnen te zijn ontsnapt. Bovendien, elke poging om te wijzen op het zoo veelvuldig voorkomend misbruik en de jammerlijke verminking van de Maleische taal, brengt nader tot het doel: „aaumoediging tot studie dier taal." Door studie alleen toch is het mogelijk die wanklinkende bahasa ka'j au wan 'kafjaucinbahasa pasarkazerne-Maleiscli of hoe men die brabbel taal ook noemen wil, te doen verdwijnen. Tot onze spijt vonden wij onder de op blz. 544 genoemde schrij vers niet den heer Klinkert, lector aan de helaas opgehevene, gemeentelijke instelling tot opleiding van O. I. ambtenaren alhier. Deze schrijver, die zich, door zijne vele werken een zoo goed klinkenden naam heeft verworven, had waarlijk wel genoemd mogen worden. Belangstellenden verwijzen wij naar zijne spraak leer en naar zijne Maleische werken. Dë kennismaking kan niet anders dan aangenaam zijn, daar men nevens eene goede spraakleer, goede literatuur vindt. Dit zij volstrekt niet gezegd om iets af te dingen op de spraakleer van den heer Gerth van Wijk, die het verdienstelijke en nu uitverkochte werk van wijlen Dr. de Hollander, op zoo waardige wijze aanvult en vervangt. Of er geen „standaardwerken" in onze Nederlandsche taal zijn van een andere afdeeling van de Maleische taalfamilie, is ons niet bekend, wel zijn er goede spraakleeren van eenige dier talen. Op blz. 545 valt aan te teekenen, dat in onze Oost ook Maleiscli gesproken wordt en nog wel het zuiverst in den Riouw-Lingga Archipel. Dr. de Hollander noemt dit het dialect van Malaka of Riouw, en hetwelk waarschijnlijk de Maleiers spraken die van Su matra naar Malaka verhuisden 1160). Dit dialect bleef natuurlijk het zuiverst aan het hof van den Sultan van Lingga. Begrijpelijk is het, dat de Maleische taal nergens de inheemsche verdrong waar de Maleiers niet als veroveraars en kolonisten, maar als handelaars optraden. Door hunnen uitgebreiden handel met af gelegen volken, moest hun taal wel bekend worden en haar invloed zich doen gelden op de taal van het land, waarop zij handel dreven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 456