446
bestaan die voor beginnenden, alleen het zinsverband kan uitmaken wel
ke beteekenis het woord heeft. Die moeielijkheden zouden geheel ver
dwijnen, indien de Maleier (zooals men ook doet in andere Maleisch-
Polynesisehe talen) klankteekens gebruikte. Bij het aannemen en
vermeerderen van het Arabisch alphabet, nam hij echter voor het
dagelijksch gebruik de Arabische klank- en orthographische teekens
niet over en gebruikt hij die slechts zelden, hoogstens alleen voor
godsdienstige geschriften. Ons dunkt, dat een vreemdeling (gesteld
het onmogelijke geval dat in onze Nederlandsche taal, die geen
klankteekens bezit, er alleen klinkers werden gebruikt in de geval
len, waarin de Maleier die bezigt), die alleen de letters b. k. zag
staan, veel moeite zou hebben om zonder zinsverband er achter te
komen of beek, bak, boek of buik bedoeld wordt.
Verder valt op te merken, dat voor ons werkwoord dragendik
wijls vetkeerdelijk membaiva wordt gebezigd en dat gendong een
Javanisme is.
In stede van in een aanhangsel „het begrip van het bijzondere"
op te nemen, zooals de heer Nijland op blz. 556 bedoelt, zou het
beter zijn daarvoor naar eene goede spraakleer te verwijzen; het
begrip van het bijzondere is wel wat al te uitgebreid.
Bovenstaande opmerkingen en aanteekeningen eindigen wij ten
slofte, met het betuigen van onze spijt, dat de heer Nijland in de
plaats van de door hem gewraakte zinnen en woorden, daarvoor niet gaf
de goede. Voorzeker ware zijn arbeid dan nuttiger geweest en
zoude hij hen, die minder goed Maleisch spreken, meer aan zich
hebben verplicht.
Leiden, 17 Augustus 1891.
J. L. T. Sanders.