450
is er uitnemend in geslaagd de aan de orde zijnde onderwerpen
levendig, geheel vrij van dorheid, te behandelen.
Wij zullen gelegenheid hebben, dit later met bewijzen'te staven,
het overigens aan den lezer overlatende om te beoordeelen, in hoe
verre hij ook in dezen onze meening juist acht.
In 1 op blz. 19 wordt gesproken van „bovenstaande artikelen
van het C. W. 'en algemeene verordeningen."
Ten aanzien van het G.B. 2 April 1890 N°. 10 is deze uitdrukking
evenwel niet correct, tenzij dit G.B. in het Stbl. is afgekondigd. (6)
Op blz. 21 onder het hoofd B. „In tijd van oorlog alleen:"
(beter „alleen in tijd van oorlog") worden in punt 5 genoemd de
Barisans. Is dit ingevolge eene algemeene verordening?
Wat het verschil van meening betreft, van hetwelk in de 2e en
3C al. van 1 op blz. 22 gewag.gemaakt wordt, zoo komt het ons
voor, dat deze quaestie alleen dan van practisch belang kan zijn,
wanneer er sprake is van burgerpersonen, die tot den rang van
officier worden aangesteld, zooals bv. de officieren van gezondheid,
enz. Op de overigen toch waren de militaire wetten reeds van toe
passing, zij het ook dat die toepassing van af hunne aanstelling tot
officier een ander karakter krijgt. (7)
Voor de eerst gemelde categorie schijnt ons evenwel de zienswijze
van Mr. Pols juister. Zij toch zweren (beloven), bij gelegenheid
van hunne eedsaflegging voor het eerst gehoorzaamheid aan de wetten,
onderwerping aan de krijgstucht. Deze eed treedt dus als het ware
in de plaats van de voorlezing der krijgsartikelen bij den minderen
militair. (Vergelijk ook blz. 23 2.)
Op blz. 25 aan het einde van 6 gekomen, rijst de vraag„En
hoe nu ten aanzien van de over en weer gedetacheerde officieren
(en van de naar Indië gedetacheerde minderen)
Zijn zij aan de Indische (Ned.) wetten onderworpen, van af het oogen-
blik dat zij in de sterkte van het Indische (ned.) leger zijn opgenomen?
Vermoedelijk wel, maar zekerheid daaromtrent hebben wij niet. (8)
Op blz, 27 spreekt S. van vice-korporaalsen geeft hij daarvan in