452
56, 57, 58, 59, 60, 71 en 72.
Uit den 4en titel: 74.
Uit den 5en titel: 82, 88, 87, 93, 101 en 105.
Uit den 6™ titel: 109, 110, 113, 116, 117, 119, 121, 124, 126,
127, 128, 129, 130, 131, 133, 135, 137, 141, 142, 143, 148, 151,
154, 155, 156, 158, 159, 160, 162, 163, 164, 167, 168, 169, 170
en 171.
Uit den 7en titel: 175, 177, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 185,
186 en 187.
Uit den achtsten titelgeene.
De negende titelgeheel.
Blijven over 79 artikelen, die men blijkbaar voldoende heeft geacht.
Waarom juist deze gekozen zijn, en door wien, is ons onbekend.
Wij zien ook geen kaus om deze vraag tot oplossing te brengen,
maar wat ons veelmeer verbaast., is dat reeds een oppervlakkige verge
lijking van die krijgsartikelen met het C. W. de overtuiging schenkt,
dat zij al zeer zonderling zijn overgenomen.
Het onderwerp is te uitgebreid om hier te worden uitgewerkt.
Bovendien hoort het iu deze studie, die ten doel heeft Barre 's werk
te bespreken, niet thuis. Het zij dus voldoende er hier de aandacht
op te vestigen.
Twee zaken wenschen wij nog slechts aan te stippen.
De krijgsartikelen, zooals zij in de modellen 46, 47 en 48 aan het
leger worden verstrekt, zijn laatstelijk in zeer algemeenen zin gesanc-
tionneerd bij missive van den len Gouv. Secretaris dd. 24 Mei 1883
N°. 831.
Het blijkt uit de practijk der militaire rechtspraak ten dui
delijkste, dat de voorlezing der krijgsartikelen niet ten doel heeft
den militair bekend te maken met alle militaire misdrijven, voor welke
hij kan terechtstaan en met welke straffen hij daarvoor bedreigd
wordt. Het voorlezen is dus een formaliteit, die, omdat strop, kogel
enz. schering en inslag vormen, een algemeenen indruk van crimi-
neele gestrengheid achterlaat, doch welke indruk evenzeer en
beter nog zou verkregen worden, indien men die voorlezing aan
merkelijk bekortte. Daartegen kan, dunkt ons, geen ernstig be
zwaar zijn. Men heeft daartoe maar na te gaan welke artike-