454
dienst zijn, boven andere staatsburgers O. i. is dit evenwel wel degelijk
het geval, nl. juist ter zake van vorigen dienst.
Door beleedigingen aan ontslagen superieuren, gaat S. voort, kan
het prestige van den meerdere of de militaire discipline niet meer
lijden. Ten aanzien van het prestige van dien meerdere kan dit
wel worden toegegeven wat betreft de militaire discipline in het alge
meen, achten wij deze stelling niet wel houdbaar.
Wij beamen het dus niet, waar S. op blz 49, regel 16 en 17 v.
b. zegtD. i. den nog in dienst zijnden superieurmaar geven er de
voorkeur aan, den meer algemeenen zin van het artikel te behouden,
wat ons ook met het oog op den inhoud der door S. op de blz. 49 58
geleverde beschouwingen, meer in overeenstemming met den geest
van het artikel voorkomt te zijn. (14)
Blz. 66 vóórlaatste alinea. Zou het misdrijf van dienstiveigering
in den zin van het C. W. niet kunnen worden gepleegd door rail.
geëmployeerden? S. beantwoord deze vraag ontkennend. Wij zouden
geneigd zijn haar bevestigend te beantwoorden (15)
De beschouwingen over militaire en commune delicten (blz. 73 en
volgende) zullen naar onze meening den lezer zeer wel bevredigen.
Toch rijst bij ons de vraag of' de gronden voor de conclusie in
de laatste 3 alinea's van blz. 76 vervat wel geheel juist zijn.
Wat bedoelt S. met het woord vgewonein regel 16 v. o.? Dit
woord maakt de zaak weer meer gecompliceerd dan noodig is. Voor
den militair toch is een gewone politieovertreding, eene bv. tegen het
reglement op den inwendigen dienst, waarvan melding wordt gemaakt
op het politie-rapport.
S. bedoelt hier evenwel de Civiele politieovertredingen, en deze zijn
in het aangehaalde art. 27 K. K. zeker niet genoemd, noch bedoeld (15).
Wil men de conclusie handhaven, dan behoort zij zich n. o. m.
uitsluitend te baseeren op het bovenaan blz. 76 aangevoerde, en is
hiertegen weinig in te brengen.
De slotsom op blz. 77 is verder logisch.
Is evenwel een en ander ook afdoende uit de practijk te staven,
zouden wij den lezer wenschen te vragen?
Ook met 's schrijvers inzichten in zake het opleggen van disci-