460
leggen aan een tot officier benoemden sergeant, die na zijne benoeming,
doch vóór zijne eedsaflegging, een militair misdrijf, als bovenbedoeld,
gepleegd heeft? Naar onze bescheiden meening, de straf bedreigd tegen
officieren. En zoo deze onze meening juist is, dan volgt daaruit ook
met logische noodzakelijkheid, dat in ieder geval, waar het tegendeel
niet uitdrukkelijk bij algemeene verordening bepaald is, de aanstelling
en niet de eedsaflegging moet worden beschouwd als het criterium
voor de onderwerping der officieren aan de militaire jurisdictie.
(8) Voor deze categorie van officieren en mindere militairen geldt, naar
wij meenen, het beginsel vermeld in 5, bladz. 24.
(9) Op de aangehaalde plaats spreek ik ook alleen van de „zoogenaamde"
vice-korporaals, terwijl ik daarop laat volgen, dat bij het N. I. Leger de
vice-korporaals officieel niet bekend zijn. Feitelijk bestaan zij echter wel,
zooals op bladz. 27 nader vermeld wordt, en daarom kan, geloof ik, de
bespreking van hun rechtstoestand niet gezegd worden geheel overbodig
te zijn.
(10) Voor hen treedt het korps in de plaats van het algemeen stamboek.
(11) De rechtstoestand der Lijfwachten-dragonders wordt nader behandeld
in een afzonderlijk, aan de Redactie aangeboden opstel.
(12) Ja, en dit is ongetwijfeld zeer nuttig te achten.
(13) Zie n° 4.
(14) De strekking van art. 4 C. "W., kan m.i. het best gekend worden
uit den brief van den Heer P. C. Vegelin van Claerbergen (bladz. 51)
en daaruit is o.i. genoegzaam af te leiden, dat de wetgever alleen bedoeld
heeft de nog in dienst zijnde superieuren te beschermen tegen baldadig
heden van afgedankte soldaten, gepleegd uit hoofde van vorigen dienst.
Yerg. ook art. 99 en 100 C. W., welke alleen strafbaar stellen het met
woorden, gebaren en feiten beleedigen van „een meerdere in rang", d. i.
dus van een persoon, die een militairen rang bekleedt.
Op grond van welke bepaling zoude men bv. wegens feitelijke insubor
dinatie willen vervolgen en straffen een nog in dienst zijnden militair,
die een ontslagen superieur mishandeld heeft? En zoo dit niet mogelijk
is, hoe zoude dan een ontslagen militair, die een ook ontslagen (gewezen)
superieur aangerand heeft, wèl aan feitelijke insubordinatie schuldig ver
klaard kunnen worden?
(15) Ik kon die vraag bezwaarlijk in bevestigenden zin beantwoorden
met het oog op art. 95 C. W., waarbij alleen de militairen dus niet de
geëmployeerdenmet straf bedreigd worden. (Yerg. art. 85 ibid.)
(15a) De overtredingen, door den geachten recensent bedoeld, noemt