461 men krijgstuchtelijke overtredingen, in tegenstelling met de gewonedus niet-krijgstuchtelijkebij het algemeen politie-reglement strafbaar gestelde overtredingen. In art. 13 en 210 C. W. worden deze laatste overtre dingen blijkbaar ook bedoeld, zoodat niets belet om aan te nemen, dat zij eveneens in art. 27 R. K. bedoeld worden. (16) De gewensehte toelichting zoude daar m. i. minder op haar plaats zijn, aangezien Afdeeling III als opschrift draagt: „Van de rechtbanken enz"., die toelichting behoort evenwel bij Afdeeling I en is daar ook te vinden op bladz. 69. Met het woord „besluit" wordt hier bedoeld Kon. of Gouv. besluit. Punt 6 staat in verband met punt I waar gesproken wordt van officieren boven den rang van kapitein." (17) Bedoelde benamingen zijn ontleend aan de betrekkelijke Gouv. be sluiten; de opmerking is evenwel zeer juist, nu die benamingen ver anderingen hebben ondergaan. (18) Dat de redactie van art. 143 R. L. minder duidelijk is, bewijst het feit, dat daaraan gedurende nagenoeg 54 jaren een verkeerde uitlegging werd gegeven, zelfs tot in de laatste jaren (18871888) heeft die slechte redactie aanleiding gegeven tot tegenstrijdige uitspraken van het H. M. G. Mijn verder betoog is overigens geheel subjectief; gelijk ieder rechter, die een oordeel moet vellen in een litigieuse rechtsquaestie, vindt hij de redactie duidelijk genoeg, om zijne overtuiging daarop te gronden. (19) De hier besproken verplichting vloeit m. i. voort uit art. 5 R. L. in verband met art. 19 ibid (naar 't welk in 2 punt 2 wordt verwezen) en uit art. 26 Regl. Strafv. In art. 19 R. L. wordt met militaire justitie m. i. juist bedoeld, de superieuren genoemd in art. 5 en volg. (Yergel. hiermede ook het betoog op bladz. 116—117). Overigens kan ik mij zeer goed vereenigen met de opmerking vervat in het slot van de laatste alinea der recensie. (20) Ik heb in 5 niet gezegd, dat „dit recht (van arrestatie) speciaal mag worden uitgeoefend tegenover de Inlandsche mïlitaren" maar wel: „dat de superieuren dat recht o.m. ook nog bezittenwanneer zooals b.v. met Inlandsche verdachten gegronde vrees voor ontvluchting bestaat't geen in overeenstemming is met de betrekkelijke voorschriften van het Regl. op de Strafvordering en het Inl. Reglement. In 3 en volg. heb ik getracht zoo volledig mogelijk te behandelen het aanzeggen van arrest aan en het arresteeren (doen opsluiten) van militairen, zoowel wegens misdaad als wegens overtreding.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 476