■V -A. IR, X -A. Een voorstel in het belang der Indo-Afrikanen. In 25 der legerformatie A. O. 1890, N°. 52, is bepaald „dat „zoolang nog Afrikanen in het Leger zijn ingedeeld, dezen in min dering strekken van het door de formatie aangewezen aantal „Europeanen en wel graadsgewijze. De Commandant van het Leger „en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië „bepaalt, bij welk korps zij worden ingedeeld." Uit de clausule „zoolang nog Afrikanen bij het Leger zijn inge deeld" zou men allicht geneigd zijn de gevolgtrekking te maken, dat hiermede alleen bedoeld worden de Afrikanen van de kust van Guinea, daar het toch vooreerst niet te voorzien is, dat de Indo- Afrikanen uit het Leger zullen verdwijnen, zoolang men nog op enkele plaatsen in Midden-Java, als te Poerworedjo en Salatiga vrij sterk bevolkte Afrikaansche kampongs aantreft. Deze conclusie zou echter minder juist zijn. De Indo-Afrikanen worden op dezelfde wijze verpleegd, gevoed en bezoldigd als de Afri kanen. Ook zij komen graadsgewijze in mindering der Europeanen. Tegen deze bepaling bestaan voor de soldaten geene bezwaren, doch wel voor het kader. Dit toch ontvangt bij de kaderschool van het 2e Depot-Bataljon dezelfde opleiding als de Amboineezen, Madureezen en overige Inlanders. Zij leggen derhalve allen hetzelfde examen af, nl. dat voor niet-Europeanen, zooals dat is vastgesteld bij A. O. 1890 N°. 54. Bij bevordering tot eenigen graad worden zij bij het le Bat. Inf., daartoe aangewezen bij A O. 1886 N°. 38, ingedeeld en zooveel mogelijk gelijkelijk verdeeld over alle compagnieën van dat korps. Zij verrichten daarbij de diensten voorgeschreven voor het Europeesch kader. Tot welke eigenaardige toestanden men daardoor geraakt, moge uit het volgende blijken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 496