DE BEWAPENING VAN DEN INFANTERIE-OFFICIER. Nog steeds is voor den Indischen officier geene bewapening vastgesteld. Hoe vreemd deze bewering ook klinken moge, zoo is zij nochtans volkomen waar. De sabel toch, welke wij dragen, vormt een onderdeel van onze kleeding, zooals de A. O. N°. 57 van 1868 zeer duidelijk aangeeft. Moeten wij in deze classificatie aan de eene zijde een overblijfsel van vroegere toestanden zien, toen edelman noch officier zich gekleed achtte, indien hij den degen niet op zijde droeg, aan den anderen kant vormt zij eene stilzwijgende bekentenis, dat de sabel en wel speciaal de infanterie officierssabel voor alles geschikt is, behalve om er mede ten oorlog te trekken. Op de vele en groote gebreken van dit wapen behoeft dan ook nauwelijks gewezen te worden, zij zijn te bekend; noemen we niettemin de voornaamste hieronder op, dan is dat opdat wij, bij het vaststellen van de eischen waaraan, naar ons oordeel, een goede offi cierssabel moet voldoen, weten, welke klippen vermeden moeten worden. Deze hoofdgebreken zijn: 1°. Het wapen is van tweeslachtigen aard, hinkt op twee gedachten, is te weinig gebogen en te licht om een forsche houw toe te brengen daarentegen te krom en wat zijn uiteinde betreft te slecht gebouwd om een behoorlijken stoot te geven. 2°. De onderlinge beyestiging van de samenstellende deelen is te zwak. Een kleine schroef van week metaal moet het geheel bijeen houdenbreekt deze bij het toebrengen van een slag bv., dan valt alles uit elkaar. 3e. Stootplaat noch beugel levert eenige bescherming voor de hand op. 4°. Het metaal der scheede is te zwak, zoodat deze laatste spoedig vol butsen en deuken is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 550