541 algemeenen zin: „Waakt voor de krijgstucht bij de compagnie" (I. D. Inf. art. 12). Het ligt uit den aard der zaak minder op den weg van den schrijver om 9 toe te lichten door een voorbeeld, omdat de regeling van dit onderwerp eigenlijk eene zuiver administratieve zaak is; als model bij art. 7 op den I.D. der Inf. zou bv. het volgende kunnen dienen. Rapport omtrent het opleggen van voorloopig arrest. Ondergeteekende, N.N. sergeant bij de 3e comp. 16° bataljon infanterie heeft op heden morgen ten 11 uur het voorloopig arrest aangezegd aan den trompetter PP. van het 3e eskadron cavalerie. Het rapport omtrent het voorgevallene (c. q. de klacht) gaat hiernevens. (Zal zoo spoedig mogelijk volgen.) Teden des VM. 11 u 40 min. Dikwijls zal het den arrestaanzegger niet mogelijk zijn even spoedig eene behoorlijke schriftelijke klacht of een voldoend rapport te schrijven. In elk geval echter behoort n. o. m. bovenstaand rapport onmiddellijk, d. w. z. zoo spoedig mogelijk (eene grens is moeilijk aan te geven) te worden ingediend. Voor zooveel ons bekend, bestaat er geen enkele bepaling omtrent de bevoegdheid tot het opheffen van het voorloopig arrest. Wij achten het intusschen 't best, indien geen lager geplaatsten superieur dan den compagniescommandant deze bevoegdheid worde toegekend. Ook ten aanzien van dit punt hoorden wij nog al eens verschil van meening. In den regel zal intusschen de compagniescommandant beter dan iemand anders kunnen beoordeelen of een dergelijk arrest billijk, nuttig of noodzakelijk is. Het behoeft wel geen betoog, dat indien de arrestaanzegger hooger is in rang dan deze laatste, de bevoegdheid tot ontslag overgaat op den korps-commandant, enz. (1) Het in 11 medegedeelde geeft licht omtrent de vraag, hoe in zake het opmaken eener schriftelijke klacht, de uitdrukking „inge val de aard der zaak zulks vereischt" naar'schrijvers meening behoort te worden opgevat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 556