543 Op bladzijde 137 treffen wij eene conclusie aan, die wij als mili tair niet kunnen onderschrijven. Zoo juist als het is, dat in geen geval eene Algemeene Order wij ziging zou kunnen brengeu in een bij de wet gearresteerd stellig voor schrift. even zeker is het, dat elk militaire commandant zeer volstrekt gehouden is zich naar den inhoud der strijdige Algemeene Order te gedragen Dat klinkt als ketterij in de ooren van den rechtsgeleerde, dat weten wij. Het militaire organisme laat evenwel geen andere lezing toe. Yan daar dat het in den krijgsraad zoo hoogst noodzakelijk is voor een goede samenwerking, dat men eikaars standpunt juist opvat, en meeningsverschillen dikwijls alleen uit het beroepsverschil te verklaren zijn. Het „Hoe het ook zij" van den schrijver verzwakt wel is waar zijne voorgaande regelen, het is ons alleszins begrijpelijk in den mond van hem, die veel met militairen verkeerde. (5) Zeer duidelijk en met den noodigen nadruk worden in de bladzijden 138-142 eenige beschouwingen gewijd aan het voorloopig onderzoek, dat, zegt 8. terecht, met de meeste nauwkeurigheid gehouden, zelfs zoo noodig zeer uitvoerig behoort te zijn, omdat alleen daarop moet en kan worden beslist, of er al dan niet termen bestaan, om tegen een militair rechtsingang te verleenen. De voordeelen van een goed gehouden voorloopig onderzoek worden in de punten 1-3 op blz. 140-142 duidelijk in het licht gesteld. Yooral het le punt is daarbij van gewicht. Meermalen komt het, vooral bij ernstige misdrijven, voor, dat beklaagde voor officieren commissarissen bij het korpsonderzoek in bekentenislater herroept wat hij, onder den eersten indruk en nog niet tot het besef van den vollen omvang van het gepleegde feit, dacht te kunnen zeggen. Be driegen wij ons niet, dan was het in Juli 1882, dat een dergelijk geval zich o. a. voordeed bij den moordenaar Jatzkowski, die voor ons, een kwartieruurs na den moord in volle confessie was, voor officieren commissarissen bij het gerechtelijk onderzoek ontkendeen op katten of duiven beweerde te hebben geschoten. Om welke reden toen niet noodig is geacht om ons als getuigen onder eede te hooreD, is aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 558