549 Zeer juist achten wij de beschouwingen door S. iu 8 op blz. 348 neergelegd. Waar mogelijk zal, dunkt ons, een militaire com mandant, zeer zeker van den rooster (e) afwijken, om te trachten een officier (beklaagde of reclamant) slechts voor anderen te doen terechtstaan. Juist met het oog op het aangeteekende in de 4e al. van 3 op blz. 353, komt het ons beter voor, indien S. in de eerste alinea dier niet spreekt in pluralis doch in singularis. Naar onze meening zal de onvoltallige krijgsraad (het gerecuseerde lid maakt den krijgsraad onvoltallig) tocli steeds uit zes leden behooren te bestaan, en moet er altijd slechts van aanvulling van een gerecuseerd lid sprake zijn. De aanvulling geschiede dus, evenals de recusatie met één tegelijk. (21) Is de laatste alinea van 5 op blz. 363 niet in strijd met het art. 328 juncto 327 E.L. (vide blz. 349)? (22) Tegen het door S. in 9 op blz. 364 aangevoerde hebben wij eene bedenking. De terechtzittingen zijn niet openbaar, maar met gesloten deuren, omdat zegt S. er geen enkele wetsbepaling bestaat, welke voorschrijft dat zij ivel openbaar moeten zijn. O. i. zou men daartegen kunnen aanvoeren, dat, aangezien R.R. art. 91, conform Gf.W. art. 161 in het algemeen alle terechtzittingen openbaar doet zijn, voor de krijgsraden een uitzonderings-bepaling behoort te bestaan, zonder welke ook deze terechtzittingen openbaar zijn. Met eenige spitsvondigheid is deze uitzondering wellicht uit art. 215 R.L. te putten. Wij voor ons zouden op dit artikel evenwel geen beroep wenschen te doen. (23) Op blz. 373 wordt er aan herinnerd dat bannissement in art. 200 R.L. nog voorkomt als hoofdstraf. Moet hier aan eene lacune in het genoemde Staatsblad worden gedacht? (24) In 1 van afdeeling XVI (aanvangstijd der [opgelegde] vrijheids straffen) wordt op blz. 440 onderscheid gemaakt tusschen: 1° de zuiver(e) militaire straffen, 2° de straffen van het gemeene recht. (e) Men vergelijke 6 op blz. 346.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 564