553
De volledige inhoud van de bij A. O. N°. 16 van 1890 slechts
gedeeltelijk aan het leger bekend gemaakte circulaire van den A. F.
wordt hier medegedeeld en blijkt eene aanvulling te zijn, die haar
nut kan hebben.
Belangwekkend zijn ook de mededeelingen van S. ten aanzien van
de toepassingen van de straffen van het gemeene recht over de twee
groote categorieën, waarin de bewoners van den Indischen Archipel
volgens het R. R. worden verdeeld, en in het bijzonder noemen wij
blz. 508 511 als zeer interessant en van veel practisch belang.
Ook lazen wij met veel genoegen de bladzijden door S. aan de
„bijzondere rechtspleging in reclamezaken" gewijd, blz. 548 en vlg.
Zij hadden wellicht wat bekort kunnen worden, omdat toch aan den
duidelijk sprekenden wensch van S in de blz. 551 - 555 bepleit,
door de imperatieve bepaling van artikel 2 laatste alinea der A. O. N°.
69 van 1887, geheel is voldaan.
Op blz. 554 1° alinea spreekt S. de meening uit, dat het aanzeggen
van arrest wel niet altijd zal geschieden. Wij gelooven gerust te
kunnen zeggen, dat hieraan kan worden toegevoegd„en zelfs in den
regel niet geschiedt".
Ten zeerste bevelen wij de lezing der bladz. 556 557 aan, en
gaarne onderschrijven wij 'schrijvers conclusie, dat het niet het recht
van reclame is, dat slecht is, maar alleen het misbruik, dat wel eens
van dat recht gemaakt wordt.
De 3e alinea van 4 op blz. 563 zouden wij wenschen aan te
vullen met de volgende woorden
„dan wel of de zwaarte der straf in overeenstemming is met de
„zwaarte van het vergrijp".
Achter de le alinea van het op blz. 571 aangehaalde art. 71 van
den I. D. der Inf. zouden wij de volgende aanteekening wenschen
te plaatsen:
De strafoplegger moet dus, evenals dit voor den militairen rechter
bepaald is, het praeventief arrest in rekening brengen bij het bepa
len van de op te leggen straf, en in verband daarmede moest o. i.
zijn voorgeschreven, dat daarvan c. q. in de mutatie voor het straf
hoek melding zal worden gemaakt.
Dl. II, 1891. 37