556 Schrijvers troostrede, dat aan die ééne uitspraak niet te veel gewicht mag worden gehecht, stelt ons niet gerust. Maar moge ook al eene welbewezen valsche getuigenis niet onder het bereik der straf wet gelegen zijn, zeker is het dat die valsche getuigenis zou te bren gen zijn onder punt 3 van art. 30, als een gedraging en een daad in het openbaar, waardoor de waardigheid van den officiersrang en de krijgstucht bepaaldelijk zouden zijn aangerand, en waartegen met ontslag wordt bedreigd. Naar onze meening had er bij de behandeling van afdeeling YII blz. 612 1 op kunnen worden gewezen, dat de samenstelling dier krijgsraden niet den noodigen waarborg voor strikte onpartijdigheid oplevert. Zou het noodig zijn deze stelling met voorbeelden uit de practijk toe te lichten Spreekt het niet van zelf, dat het oordeel van den jeugdigen 2en luitenant over zijn eigen compagniescommandant, strafoplegger, niet zoo vrij is, als het voor hem als lid in den krijgsraad vereischt zoude zijn? Is die ééne stem, om bij dit voorbeeld te blijven, juist in reclame zaken meer dan in strafzaken, niet dikwijls beslissend? (24) Op eene leemte, in de regeling betreffende het recht van reclame, wenschen wij de aandacht nog te vestigen. Indien reclamant vermeent onschuldig gestraft te zijn, en de krijgs raad verwerpt de reclame, dan mag door den krijgsraad niet verder worden ingegaan op de zwaarte der straf. Toch sluit het meerdere het mindere in zich. Eeclamant moet dus, voorziet hij de mogelijkheid der verwerping, zijne klacht zoodanig redigeeron, dat mocht de krijgsraad van oordeel zijn, dat hij wel schuldig is aan het gepleegde feit (dikwerf is er schuld zonder opzet, en dan is het gevoel van den reclamant een slechte maatstaf voor beoordeeling van rechthij alsdan toch vermeent te zwaar gestraft te zijn. De reclames zijn toch in den regel het gevolg van zwaardere straffen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 571