569 onbesproken, leidde als van zelf tot de gevolgtrekking dat de beweging- uitsluitend gericht was tegen de militaire vestiging. Deze nu had in 1890 van den in zoo talrijke mate te hoop ge- loopen vijand geen noemenswaardigen overlast ondervonden en na de gevoelige les van 11 Juni 1890, zou hij in de toekomst zich nog eerder wachten om ons wederom in de vlakte te bestoken. Had het dus wel zin om de tegenpartij in hare stellingen, op meer dan 1000 M. van onze versterking gelegen, te gaan opzoeken en verjagen? Waartoe ten deze voor Edi een beginsel in bescherming te nemen, dat voor onze geconcentreerde linie in Groot-Atjeh bepaald wordt afgekeurd? Hier toch denkt men er niet aan om den vijand, die op 1 a 2 K.M. van onze posten zich ophoudt, uit zijne positiën te verjagen en zulks om de eenvoudige reden, dat hij ons van daar geen overlast aandoet; eene zienswijze, die volkomen van toepassing is op de toestanden van Edi. Nog een ander punt gaf aan den gerezen twijfel voedsel. De vijand, dien wij gewoon waren in Atjeh's Oostkust te ontmoeten, had duidelijke blijken gegeven van vooruitgang in de oorlogvoering, telkens nadat hij met ons op hardhandige wijze in aanraking was geweest. Ha de op klaarlichten dag, van groote naïveteit getuigende aanvallen op onze versterking Edi in de maanden September en November 1887, bij welke laatste gelegenheid de 80 man sterke bende, door tegen ons vuur in te loopen, 51 gesneuvelden in onze handen achterliet, volgden de onrustige bewegingen in Mei 1889, die het karakter van een formeel verzet aannamen. De vijand toonde nuttige leering te hebben getrokken uit de anderhalf jaar te voren ontvangen les, want hij bepaalde er zich toe om onze sterkte uit loopgraven daaromheen aangelegd te bestoken, gepaard aan eene poging om ons af te sluiten van de communicatie met de reede. De gevoelige slagen, den muiters op 6 en 8 Mei van dat jaar toege bracht, deden evenzoo hun invloed blijken op 's vijands wijze van optreden in 1890; toen toch vermeed hij de vlakte, nestelde zich in het heuvel terrein, als beseffende de groote voordeelen, die dergelijke positiën opleveren zelfs tegen een numeriek sterkere en beter bewapende tegen partij. En wie weet, zoo ging men voort, als het nu in Edi wederom tot militair optreden komen mocht, of de vijand dan niet de onbe- Dl. II, 1891. 38

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 584