571
den onze positie geheel beheerschenden Boekit Roembia, zoo goed
mogelijk gewapend te zijn tegen eventueele complicaties in het ziekte
proces geeft, zeg ik, gegronde hoop, dat wij de kwaal, die Atjeh's
Oostkust teistert, van lieverlede ouder den voet zullen krijgen.
De lezing van de geleverde gevechten in Groot-Edi en daarbui
ten, doet zien, dat men onzerzijds den grondregel voor den strijd in
heuvel- en bergland goed iu 'toog heeft gehouden, den regel nl:
die domineertheerschteene uitdrukking, die voor militaire lezers
zeker geen naderen uitleg zal behoeven. Het afwijken van dien
regel op 15 Mei, was ons noodlottig, maar dat zulks van betee-
kenenden invloed zou zijn geweest op den verderen gang van zaken,
dat wat men wel eens heeft willen beweren een gunstige uitslag
van het gevecht op dien datum hoogst waarschijnlijk het oproepen
van de Java-colonne onuoodig zou hebben gemaakt, dat vermeen ik
aan de hand van het verhaal der expeditie te mogen betwijfelen.
Wanneer een ommekeer in den toestand verwacht had mogen
worden, dan was het zeker na het succes onzer wapenen op den
29en April. Doch wat heeft het flinke optreden van den kapitein
van Bijlevelt op dien dag voor blijvends gewrocht? Feitelijk niets,
want reeds den 6en Mei hadden de muiters hunne stellingen van
den 29en April weder bezet en men kon het niet verhinderen, dat
zij die zelfs naar onze zijde uitbreidden. Dat nu was te verwachten
en veel gunstiger zou onze verhouding niet zijn geworden, al hadden
wij ook den 15ea Mei met gunstig gevolg gestreden; en het waarom
ligt voor de hand.
Het doel van kapitein Bijlevelt 's optreden op den 29en April was goed;
dat dool was om de eerste zich voordoende kiemen van verzet
dadelijk met kracht te onderdrukken. Maar dat doel heeft hij niet
bereikt en kon hij niet bereiken, omdat hem daartoe de middelen
ontbraken.
Wat het beteekent den strijd te voeren in zwaar begroeid, ondu-
leereud terrein als dat waarin de vijand in Edi zich genesteld had,
zal den meesten onzer wel bekend zijn en de colonne Bijlevelt onder
vond het ook; men herleze slechts wat de blz. 294 en 295 ons hier-