49
en dat in elk kampement eenige dwangarbeiders voor onrein werk
disponibel worden gesteld.
Art 84.
Hierin wordt het avondappel behandeld.
In de 3e alinea van dit artikel staat: „Bij dit appel bevinden de
manschappen zich op hun nachtleger of staan gekleed er voor".
Wat moet nu de man doen als hij bezig is zich te ontkleeden
wanneer de sergeant der week de chambrée binnenkomthalf gekleed
op zijne slaapplaats gaan liggen of zich dadelijk weer aankleeden?
Ons dunkt dat het beter ware het woord gekleed in de boven
aangehaalde bepaling te doen vervallen.
In hetzelfde artikel, laatste alinea, wordt voorgeschreven: „Deze
sergeant-majoor (d. i. die van de compagnie, waartoe de kapitein van
de week behoort) is bij het avondappel tegenwoordig, en dient voor
zijne compapnie het rapport in, dat van de andere compagnieën dooi
den sergeant der week wordt ingediend". Wat moet die sergeant
majoor bij dat appel toch doen; waarom is het ook voor zijne
compagnie niet voldoende, wanneer voor deze het rapport door den
sergeant der week wordt ingediend
Art. 87.
In de laatste alinea van dit artikel, waarin bepalingen omtrent het
verleenen van permissie tot middernacht zijn opgenomen, wordt voor
geschreven dat „permissie voor den geheelen nacht alleen door den
commandeerenden officier verleend wordt".
Waarom deze bevoegdheid, evenals die tot het verleenen van
permissie tot 12 uur 's nachts, niet aan de compagniescommandanten
wordt toegekend, is niet duidelijk. Een compagniescommandant
toch kent zijne onderofficieren en manschappen veel beter dan de
korpscommandant en is dus beter dan deze in staat om te beoordeelen,
of de nachtpermissie al dan niet aan onwaardigen wordt gegeven.
Daarenboven is de zaak nu niet zoo heel gewichtigdat daarin alleen
door den korpscommandant mag worden beslist.
Art. 96.
Dit artikel bevat o.a. de voorschriften omtrent het ziek melden
Dl. II, 1891. 4