55
tuurlijke kinderen heeft, moet bij overplaatsingen zélf de passage-
kosten betalen. Hebben die kinderen niet evengoed recht van be
staan als die van de soldaten, waarom zorgt dan het gouvernement
niet voor beiden gelijkelijk? Ons dunkt dat het betrekkelijk ge
ringe aantal onechte officierskinderen 's lands kas niet zoo op kosten
zou jagen, als de zwerm Inlandsche vrouwen en soldatenspruiten bij
elkaar thans doen. Men moet daarbij in het oog houden dat een
officier er in het algemeen niet mede gecoiffeerd is, kinderen bij zijne
menagère te hebben en dat zijn vaderschap op deze wijze dikwerf
een gevolg is van zijn verblijf op buitenposten, waar hij niet of bijna
niet in de gelegenheid was, om met een meisje, dat zijnen stand niet
tot oneer strekt, te huwen; zeer dikwijls zijn er overwegingen van
financieelen aard, die hem van een wettig huwelijk terughouden.
"Waarom dan zoodanig officier de zoo zware taak, om van zijn gering
inkomen kinderen groot te brengen op een wijze overeenkomstig den
stand van den vader, niet wat verlicht door hem bij overplaatsingen,
of in het algemeen dienstreizen, althans voor zijne buiten het huwe
lijk verwekte kinderen vrije passage toe te staan, evengoed als aan
mindere militairen, wier kinderen al zeer eenvoudig en met weinig
kosten groot gebracht worden.
Art. 142.
„Het verkoopen van sterke drankenopium, onrijpe vruchten en
andere voor de gezondheid schadelijke eet- en drinkwaren in het
kampement is verboden."
In het algemeen is deze bepaling zeer goedwij doen echter
de vraag of, nu de Regeering op zoo loffelijke wijze door het ge
zellig inrichten der dagverblijven in de kazernes pogingen heeft
gedaan om den soldaat tot wat meerdere huiselijkheid te brengen,
die pogingen niet met nog meer succes bekroond zouden worden,
wanneer de soldaat in de gelegenheid werd gesteld, ook tehuis zijn
„borrel" te drinken. Vooral zij die thuis behooren in kampementen,
die wat ver verwijderd zijn van de cantine, zouden dit bij zeer
warm of bij regenachtig weer ten zeerste apprecieeren.
Laat ons billijk zijn en ons zeiven eens afvragen, hoe wij het zouden
vinden, als wij nergens anders als in de soos ons „paitje" konden