67
Het paard heeft niet eens noodig een fermen coup de rein te geven
of een flinken bokkesprong of dito zijsprong te doen of de ruiter
vliegt het zadel uit; en zoo dit niet gebeurt dan is het, omdat hij
zich toevalligerwijze door de teugels er op heeft weten te houden.
De beenen van een met te korte stijgriemen rijdenden ruiter
steunen veel te veel op de beugelsknapt één dier riemen af en is
hij verplicht zonder beugels te rijden, dan verliest hij onder het
draven of galoppeeren en zelfs bijhet maken van wendingen in
stap telkens zijn evenwicht; zonder beugels is hij niet in staat te
rijden; dit levert echter zeer weinig bezwaar op voor den ruiter wiens
voeten alléén op de beugels steunen.
Zij die met heel korte stijgriemen rijden beroepen zich daarbij op
de wijze van rijden der Arabieren en andere Oostersche ruiters en
der jochiesdie ook met zeer korte stijgriemen te paard zitten.
Wat deze bewering aangaat hebben zij volkomen gelijk, maar zij
vergeten daarbij in aanmerking te nemen: 1°. dat het aantal ruiters
onder de Oostersche volken veel geringer is dan de duizendtallen
militaire ruiters in Europa2°. dat de Oostersche ruiters en de
jochies zeer weinig gebruik maken van beenhulpen, maar hoofd
zakelijk met teugelhulpen rijden; 3°. dat de zadels der Oostersche
ruiters heel anders zijn ingericht dan de Europeesche; 4°. dat de
Mexicanen, waaronder uitstekende ruiters zijn, die dikwijls de wildste
paarden rijden, dit niet doen met korte stijgriemen, en 5°. dat de
ruiter, zonder stijfheid met recht bovenlijf, zooveel mogelijk een
natuurlijken zit te paard moet hebben en dat dan de beenen ook
natuurlijk afhangen, in welk geval de binnenzijden der dijen en
der kniegewrichten tegen het zadel of de deken aanliggen, terwijl de
onderbeenen dicht langs het paard afhangen en geheel vrij in hunne be
wegingen zijn, zonder dat deze de knieën van plaats doen veranderen.
Ruiters, die dezen zit hebben, zitten zeer vast te paard en gaan
bij het draven heel weinig uit het zadel; terwijl zij, die niet met
teruggebrachte knieën rijden, in dien gang hoog uit het zadel wippen
en zoo zij hunne beenen aanleggen telkens hunne knieën verplaatsen,
waardoor noodwendig ook hun zit verandert.
Gaat, vooral bij paarden die zich eenigszins moeielijk laten bestijgen,
het opstijgen met korte stijgriemen bezwaarlijker dan met langere,