69 bij te brengenhet de vrees aanjagende zaak goed te laten zien, zelfs te doen beruiken en het zoo mogelijk een paar keeren er om heen te laten gaan, om het de gelegenheid te geven zich te overtui gen dat het gevreesde voorwerp niets om het lijf heett. Aldus handelende, zal het paard hoogst vermoedelijk later geen vrees meer koesteren voor het bedoelde voorwerp en het voorbijgaan zonder er zelfs naar om te kijken. Wordt echter gehandeld zooals in het eerste geval, dan blijft niet alleen de vrees voor het voorwerp bij het paard bestaan, maar vermeerdert men die nog door het slaan; op het oogenblik dat dit geschiedt heeft de ruiter die een zenuwachtig paard rijdt heel veel kans dat dit op hol zal gaan, om zulks te herhalen, wanneer het later weer in de nabijheid van dat voorwerp komt; zelfs nog vóór dat een bestraffende hand het daartoe aanzet. In het gras stappende gebeurt het meermalen dat een paard stil wil gaan staan; zet het dan niet aan, maar houd het in, want tien tegen één zoo het dan niet moet waterengeeft het hiertoe gelegen heid, waardoor eene koliek vermeden kan worden. Op een begrinten weg rijdende, laat het paard dan zooveel mogelijk op de voetpaden, waar het grint ingereden is, gaan het paard zal dan zooveel aangenamer loopen en de ruiter zooveel gemakkelijker rijden. Op zoo'n weg achter een ander paard rijdende, kan het gebeuren dat het eigen paard in eens onrustig loopt en door teekeneu te kennen geeft, dat iets op zijn rug hem hindert; stijg dan af, ontzadel het en zie toe of zich geen kiezelsteentje onder het schabrak bevindt, dat daar gekomen kan zijn, opgeworpen door een der hoeven van het vóórpaard. 1) Wijlen de Engelsche majoor H. Shakespear, vroeger commandant van het „Hyderabad ongeregelde cavalerie-korps", over de belasting van het cavaleriepaard sprekende, raadde aan die tot een minimum te brengen en gaf daarbij het volgende op, dat ik uit zijn werk On light irregular cavalry" woordelijk overneem: 1) Het thans nog behandelde had meer eigenaardig behooren te volgen op het gedeelte, waarin de door den Sandelwood te dragen last wordt besproken. (Zie bladz. 498, 6e afl.) Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 80