94
„naamwoord Gij of U zou moeten worden gebruikt. Zonder aan de
„beleefdheid te kort te doen, kan dit niet worden nagelaten.
„Ook ia door het gebruik tot regel geworden om in iederen brief min-
„stens eenmaal „Ik heb de eer" te bezigen. Of zulks bij den aanvang,
„in het midden of aan het slot geschieden zal, wordt van zelf aangewezen
„door de wijze, waarop het onderwerp wordt behandeld."
En terecht! Zoolang wij Nederlanders in het algemeen in den
gewonen briefstijl nog wel degelijk letten op het verschil tusschen
"Weledel en "Weledelgestreng, tusschen Hooggeboren, Hoogwelgeboren
en Hoogedelgeboren, terwijl wij niet zullen verzuimen iemand met den
doctoralen graad het hem toekomende „Zeergeleerd" te geven, behooren
wij in de dienstcorrespondentie evenzeer de vormen in acht te
nemen; alleen daar waar de bepalingen ons van het nakomen
dier beleefdheidsvormen ontheffen, hebben wij natuurlijk slechts te
gehoorzamen.
Bovendien 't is een algemeen erkende regel, dat men bij het schrijven
de betrekking moet overwegen, waarin men tot zijn correspondent
staat; 'c is nu eenmaal niet geoorloofd aan den meerdere op denzelfden
vertrouwelijken voet te schrijven als aan een mindere, terwijl de eerbied,
dien wij hem verschuldigd zijn, ongezocht moet uitkomenwaar het dus
niet bepaald verboden is, moeten wij dit beginsel ook in de dienst
correspondentie in practjjk brengen.
Vergeten wij ook niet „que c'est le ton qui fait la musique", en
dat dit evenzeer geldt, wanneer de mindere zich tot den meerdere
wendt, als omgekeerd.
Juist in dat „bedanken" van den mindere door den meerdere voor
de indiening van een of ander verslag, ligt de appreciatie opgesloten
van het werk, door dien mindere zij het dan ook op last ver
richt; een dergelijk gebruik waarborgt ons een beleefde behandeling,
evenals in de uitdrukking „Ik heb de eer", die ook door den
superieur tot den inferieur wordt gebezigd, het bewijs ligt voor de
achting, die de officieren elkaar onderling toedragen,
Zeker, tegen overdrijving moet worden gewaakt, evenals tegen het
gebruik van vreemde woorden, waarvoor wij Nederlandsche hebben,
omdat zij dikwijls verkeerd begrepen worden bovendien.
Dat een mindere in een bepaald geval niet mag volstaan met