135 b. de luitenants-adjudanten gedurende 3 jaren na hunne bevordering tot kapitein in hunne betrekking te doen continueeren. Welnu, ik geloof dat men moeielijk ongelukkiger middelen had kunnen voorslaan om de promotie te verbeteren dan de hierboven genoemde. Ofschoon zeer in het belang van de luitenants, die thans onredelijk lang op bevordering moeten wachten, worden deze ver anderingen niet geëischt door den dienst en maken zij de leger- begrooting onnoodig kostbaar. Eene goede organisatie let zoowel op de belangen van den lande als op die der ambtenaren en zoekt in geen geval promotie te creëeren door het scheppen van noodelooze betrekkingen. Wat in 's hemels naam moet hier in Indië een vijfde kapitein bij een bataljon doen? Zóó druk is nu toch de dienst in de moeste garnizoenen niet of die enkele commissiën enz. kunnen nog wel bij de gewone werkzaamheden waargenomen worden, vooral wanneer we nu nog een tweeden sergeant-majoor bij de compagnie krijgen ook eene der voorstellen zoodat de commandanten ten opzichte van de administratie de handen wat ruimer zullen hebben. Wat nu het geven van den kapiteinsrang aan bataljons-adjudanten betreft, zoo acht ik dit zelfs schadelijk voor den goeden gang van den dienst. De adjudant vormt bij ons de zeer nuttige trait d'union tusschen den bataljonscommandant en zijne officieren, doch moet juist daarom, evenals alle verbindingen, niet te zeer op den voorgrond treden. Hij moet oud genoeg officier zijn, om eenige ondervinding van den dienst te hebben en het algemeen vertrouwen van zjjne collega's te bezitten, doch hij mag aan den anderen kant noch door anciënniteit, noch door rang zulk eene in het oog loopende positie in het batal- jonsverband innemen, dat hij meer op een 2en commandant dan op den bescheiden en nuttigen helper van den majoor gaat gelijken. Ik meen thans met het bovenstaande voldoende aangetoond te hebben, dat de besproken voorstellen, hoezeer getuigende van den ernstigen wil der militaire autoriteiten om den slakkengang der pro motie te verbeteren, geene aanbeveling verdienen. Maar wat dan? Laat ons alvorens deze vraag dadelijk te beantwoorden het officiers- boekje eens ter hand nomen en nagaan hoeveel officieren de Kegee- riug voor hare beide legers noodig acht. Wij zien dan dat zich op

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 138