DE INFANTERIEOFFICIER ALS RUITER.
Wie herinnert zieh het gevleugeld woord niet van den Sprokkelaar,
waar deze in een zijner precieus gestijleerde causeriën de opmerking
maakt dat een infanterieofficier begint paard te rijden op een leeftijd,
waarop een gewoon burger besluit om er inede uit te scheiden
Welnu, die geestige boutade op Hollandsche toestanden bedoeld,
begint langzamerhaud ook te passen op hetgeen wij in het Indische
Leger om ons heen zien.
Ha 22, zegge twee en twintig jaar op apostolische voeten aan hot
hoofd der compagnie gemarcheerd te hebben, wordt de nieuw aange
stelde majoor gecondemneerd om voortaan, boven op een strijdros
gezeten, zijne dapperen aan te voeren. Doch, eilieve, pour savoir
quelque chose il faut l'avoir apprise en waar, en op welke wijze,
moet de kapitein, die hoogere adspiratiën koestert, zich op dit gewichtig
onderdeel der taak van den bataljonscommandant toeleggen? En
toch is dit zeer noodig, want een hoofdofficier die voor den troep
komt, moet kunnen rijden en goed rijden ook, zoo hij ontzag wil
inboezemen en zijn korps in de hand hebben wil.
Geen ongelukkiger figuur dan de man, die op een of ander insect
gezeten, doodsangsten uitstaat dat het ongelukkig diertje dat hem
torsen moet, in iets snelleren gang dan een sukkeldrafje gaat.
Niemand heeft medelijden met den arme, het eenigste wat hij oogst
is spot, die hem aan alle zijden om de ooren vliegt.
Een ruiter is een mensch te paard,
Omtrent drie voet hooger dan een mensch
op aard,
En die zich somtijds vasthoudt aan do manen
en somtijds aan den staart.
de Schoolmeester.