SUMATRA'S WESTKUST 1825-1849
E. B. KIELSTRA.
Vervolg van bidr. 64).
In de vorige aflevering van dit Tijdschrift hebben wij gezien, hoe
bij de komst van den luitenant-kolonel Elout als resident ter Su
matra's Westkust (1831-1833) in de Bovenlanden een toestand van
rust was ingetreden, dat echter in de Benedenlanden ons gezag zeer
bedreigd werd en onze posten langs de kust ten Noorden van Padang
aan voortdurende aanvallen blootstonden.
Twee gebeurtenissen welke in het ook voor Europa zoo ge
wichtige jaar 1 830 plaats grepen, de komst van Graaf van den Bosch
als Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië en de beëindiging
van den Java-oorlog, zouden niet nalaten haar invloed te doen gelden
op den verderen loop van zaken. De vijfjarige krijg in Midden-Java,
welke met de gevangenneming van Dipo Negoro eindigde, had een
groot aantal troepen vereischt, die nu weder ter beschikking kwamen
van de Regeering. Wel noodzaakten de in genoemd jaar in Europa
ontstane staatkundige verwikkelingen met voorzichtigheid te werk te
gaan en Java niet te zeer van troepen te ontblooten, doch men was
niet meer verplicht uit onmacht in eene houding te volharden waar
door op Sumatra's Westkust ons prestige zoozeer geschokt was.
Met van den Bosch veranderde de houding van het moederland
ten opzichte van zijne Koloniën. Had men tot nu toe met uitzonde
ring van Java geen bepaald stelsel van optreden gevolgd en zich dooi
de omstandigheden laten leiden, de thans te volgen staatkunde had
tot doel al onze bezittingen tot winstgevende gewesten te maken in
het belang van Nederland's schatkist.
Met de invoering van het cultuurstelsel op Java werden onmid
dellijke baten beoogd. Op de overige eilanden daarentegen, waar
DOOR