161 Tot zoolang zou men zich van alle offensieve bewegingen onthouden en zich bepalen tot bescherming der Maleiers in onze districten. Deed zich eene gunstige gelegenheid voor, den vijand gevoelig afbreuk te doen, dan kon daarvan gebruik gemaakt worden, mits men over eene voldoende macht kon beschikken ten einde zeker te zijn te zullen slagen. In dien zin schreef van den Bosch. Herhaaldelijk drong hij bij den resident aan, hem de noodige inlich tingen te verschaffen ten einde een duidelijk denkbeeld te verkrijgen van den toestand ter Sumatra's Westkust en te kunnen nagaan wat die streken voor de toekomst beloofden en welken weg men te volgen had: „Oorlog te voeren of volkeren te onderwerpen" zoo schreef hij aan Elout „en eerst nadat men dit doel bereikt heeft te vragen wat men „nu met de onder worpenen doen zal, strookt noch met ons belang noch „met onze wijze van zien. De hulpbronnen van een land te kennen en die „in ons belang te doen vloeien, is het eerste vereischte, wat tot een goed „bestuur van landen en eene doelmatige aanwending der middelen, „waarover men beschikken kan, gevorderd wordt. Yerzint eer ge begint, doch eenmaal besloten dan ook met kracht doorgezet. Volledigheid in de voorbereiding ten einde de zekerheid te hebben van te zullen slagen. Gulden lessen! Wat valt er thans voor den Generalen Staf nog veel te doen op het gebied der voorbereiding. Hoezeer zouden de voor dat doel benoodigde uitgaven ruimschoots vergoed worden. Ook van den Bosch meende dat eene toenadering der vroeger reeds genoemde hadjies van veel gewicht zou zijn ter verkrijging van het beoogde doel. Hij verlangde dat alles in 't werk zou worden gesteld om hen voor onze belangen te winnen, waarbij hen vooral moest worden voorgehouden, dat het geenszins in de bedoeling van het Gouvernement lag, in de inwendige aangelegenheden in te grijpen, maar uitsluitend hunne welvaart beoogd werd door herstel van vrede en rust en bevordering van handel en industrie. De uitkomst heeft niet aan de verwachting beantwoord. Waren zij voor de Padries een geduchte vijand, evenmin als deze godsdienstsekte konden de hadjies viède hebben met ons verblijf in de Bovenlanden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 164