165
bestaan van die laatste bezitting een einde. En hiermede eindigde
de veldtocht. Elout rekende zich te zwak om zonder eenige ver
sterking van Java tegen de XIII Kota's te ageeren.
Zooals reeds aangeteekend is, was Elout geenszins van plan onmid
dellijk na den val van Lintau zich tegen Bondjol te wenden. Kwamen
de L Kota's in onderwerping, wat thans ieder oogenblik verwacht kon
worden, dan lagen de binnenlanden in de richting van het Noorden
voor den handel open.
Alvorens nu verder Noordwaarts te rukken, was het van gewicht
de XIII Kota's tot onderwerping te brengen en zoodoende in gemeen
schap te komen met de binnenlanden in Oostelijke richting gelegen.
Bovendien, de onmiddellijke nabijheid dier Kota's en hare steeds
vijandige houding waren een voortdurend gevaar voor Padang.
Ook was de beschikbare troepenmacht niet toereikend voor eene
verdere uitbreiding van gezag naar het Noorden en miste men
daartoe eene intacte macht in de binnenlanden gevestigd en steeds
gereed om ieder verzet den kop in te drukken. De omstandigheden
hebben Elont in het jaar 183 J verder gebracht dan wenschelijk was.
Dat hij zelf het moeielijke van zijne positie inzag, blijkt duidelijk
uit zijne brieven aan den Grouverneur-Generaal.
Bij het einde van 1832 bevond zich in de onmiddellijke nabijheid van
onze hoofdvestiging een ons vijandig gebied, en waren de binnenlanden
tot aan de Battalanden onder Nederlandsch gezag. De ter Sumatra's
Westkust aanwezige troepenmacht, in geene verhouding staande tot
de uitgestrektheid van het te bezetten grondgebied, was grootendeels
in kleine detachementen opgelost.
Wat door Elout op staatkundig gebied was verricht, zal in een
volgend opstel worden besproken. Zijne handelingen dienaangaande
zijn mede oorzaak geweest tot de gebeurtenissen van het jaar 1833.
Gh N. van Alpiien de Veer,