185 evenredig met de diensten die van de manschappen gevorderd worden, immers na een kleinen marsch, wanneer er weinig behoefte aan verfrissehing bestaat, kunnen de prijzen, al zijn ze ook hoog te noemen, er nog mede door; zij stijgen echter met den duur der oefening en oh wee, als de man tien uren heeft gemarcheerd, dan wordt de gansche inhoud van zijn portemonnaie voor een glas water gevraagd. Ja, hoe ongeloofelijk het ook schijnen moge, als een soldaat van uitputting op den weg nederviel, dan is het gebeurd, dat de bevol king met den uitroep „Tabac, Tabac" op den weerloozen man aanviel, hem de zakken keerde en zijn zakdoek en horloge ontstal. Het hart van de Papoea's, van de bewoners van Dahomeij is soms zachter en medelijdender dan dat van sommigen onzer boeren. Tot zooverre Poucher. Dat een Pranschman Yan zijn eigen landgenooten zoo iets zegt, is voorwaar veelbeteekenend en zou mij doen denken, dat Zola in zijn roman „La Terre'' die zulk een storm van verontwaardiging heeft opgewekt, het toch met de beschrijving van de Pransche boeren bij het rechte eind heeft gehad. Ook in andere Pransche bladen wordt geklaagd over de houding van de bevolking tegenover het leger. Zoo schijnen voornamelijk in Périgord zich de landlieden door hunne verregaande inhaligheid te hebben onderscheiden; men deed daar menigmalen de soldaten voor een LPer water vier sous twee dagen soldij betalen, terwijl de „marchands de vin" hun vervalschte waar met 25 °/0 opsloegen. Maar zelfs in het Oosten, dat altijd als vrijgevig en uiterst patriotsch heeft bekend gestaan, was het al niet beter, de daar wonende bevol king moet in schrielheid met die van Périgord gewedijverd hebben. Met die ondervinding voor oogen, rijst de vraag wat of dan toch eigen lijk de hooggeroemde populariteit van het Fransehe leger moet beteekenen en of er niet een groote mate van huichelarij onder steekt, als men de sol daten met allerlei liefkozende naampjes zooals „nos petits pioupious, nos petits tourlourous" overlaadt, maar hun angstvallig den voorraad van keu ken en kelder, ja zelfs een voor wind en weer beschermend afdak weigert. Maar helaas, wij Hollanders mogen over de Pransche boeren den staf niet breken zoolaug in ons eigen land manoeuvreerende en kam-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 188