\L
237
strook om het middelste trefpunt aa tot de 50 dieptesprei
ding ee als 20: 100 0.2 en bevat 10.7 °/0 treffers, waarvan
aan weerszijden van het middelste trefpunt de helft, 5.35 ligt.
De strook bb verhoudt zich tot de 50 dieptespreiding ee als
40: 100 0 4 en bevat 21.3 °/0 treffers. Hiervan ligt 10.7 °/0
in de strook aa, zoodat voor de stronken ab overblijft "1,3~'"'7
5.30 De strook cc verhoud; zich tot de 50% dieptesprei
ding ee als 60: 100 0.6 en bavat 31.4 treffers. Hiervan ligt
21.3% in de strook bb, zoodat voor de strooken bc overblijft
31.4 .1.3 g Q- 200 voortgaande zal men vinden, dat in
een strook van 250 M diepte vóór en achter het middelste trefpunt
49 95 °/o zullen komen daar echter de strooken van 200 tot 250 M.
vóór en achter het middelste trefpunt elk slechts 0.3 treffers
bevatten, wordt voor de geheele diepte van den bundel een strook
van 400 M. (200 M. vóór en 200 M. achter het middelste trefpunt)
als de normale aangenomen.
De berekende procenten in elke strook zijn vergeleken met de
uitkomsten, bij de schietproeven verkregen, en in verband daarmede
afgerondzoodat het grondplan voor de trefferverdeeling bij eene
50 dieptespreiding van 100 M. vastgesteld is, als volgt:
(1) De onderste strook behoort naar de rechterzijde de bovenste te verlengen.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
O
O
O
O
O
O
1
o a>
O
O
o
o
o
O
O
O
O
O
O
O
O
o 1 a>
c%
o
O
O
O
O
o"~"
O
O
O
ie
O
xO
itO
iQ
O
lO X\0
O
xO
\G
O
O
O
O
TT
00
oq
co
T—1
00
O
CO
co co
CO
O
00
r—i
CD
34
00
oq
3$
co
co"
id
»o
WD lO
IC
\6
cd
cd
oi
34
hi h gr e d c b a abcdeighiic
200 190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
m
in
iO
m
m
in
iO
in
O
o
o
O
o
Cl
(M
CO
co
m
m
m
10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180 190 200 M.
o
in
ia
O
«O
m
iri
>Q
eó
co
Cd
cd
o"