240
Het zal wel niet gezegd behoeven te worden, dat de treffers zich
niet juist zóó in het beeld zullen spreiden, als het grondplan aan
geeft; het is en blijft slechts eene waarschijnlijkheid.
Enkele voorbeelden mogen doen zien in hoeverre de werkelijkheid
met de berekening overeenstemt.
Bundel van middelmatige schutters met het vizier van 700 M.
50 dieptespreiding 102 M.
Het middelste trefpunt viel op 680 M.
De voorste helft van den bundel strekte zich uit van 500 tot
680 M, en bevatte de volgende procenten in strooken van 10 M.
O5. 1. I5. I5. Is- 2. O5. I5. I5. I5 4. 4. 4. 5 4. 6 55 45.
De achterste helft strekte zich uit van 680 tot 860 M. en bevatte
de volgende procenten in strooken van 10 M.
4s. 3575. 35. 6. 25 4525. 4. 251. 1. 1. 3. 1. Is. 0. O5.
Bundel van zéér goede schutters met het vizier van 600 M. 50
dieptespreiding 50 M. Het middelste trefpunt viel op 596 M.
De voorste helft van den bundel strekte zich uit van 501 tot
596 M. en bevatte in strooken van 10 M.
1. 2 4. 1. 2 43 4. 95. 11. 11. procent.
De achterste helft bevatte tusschen 596 en 697.5 M. 105. 9. 105.
5. 5. 2. 252. 1. 2. procent. Yan 200 schoten werd één niet
waargenomen.
De onveilige strook van den bundel.
Onveilige strook noemt men de ruimte, binnen welke het doel
gevaar loopt van door een der banen van den bundel getroffen te
worden; hare breedte is dus gelijk aan de breedtespreiding van den
bundel; hare diepte bestaat uit de dieptespreiding van den bundel,
vermeerderd met de bestreken ruimte van de onderste of laagste
baan van den bundel.
Zoolang dus deze laagste baan totaal bestrijkend blijft voor zeker
doel, neemt de diepte der onveilige strook toe.
Nu leveren voor ons geweer, bij eene standvastige richting op
don voet van het doel, de banen van 360, 306 en 194 M. de
maximum, bestreken ruimte op voor resp. staande, knielende en liggend-