241
vurende infanterie. (1) Yoor de praktijk nemen wij daarvoor de banen
van 350, 300 en 200 M.
Bij het vuren met middelmatige schutters, wier dieptespreiding
400 M. bedraagt, wordt dan de maximum diepte van de onvei
lige strook voor staande infanterie verkregen met het vizier van
550 M.; zij strekt zich uit van de mondingen der geweren tot 750 M
Van de mondingen tot 350 M. maakt alleen de onderste baan door
haar bestrijkend schot het terrein onveilig, terwijl tusschen 350 en
750 M. de bundel op den grond komt.
Bij het vuren met zéér goede schutters, wier dieptespreiding
200 M. bedraagt, wordt de maximum diepte van de onveilige
strook voor staande infanterie verkregen met het vizier van 450 M.
en strekt zij zich uit tot 550 M.
Men leide echter hieruit niet af, dat het gevaar om getroffen te
worden grooter is bij middelmatige dan bij goede schutters.
Met het grooter worden toch van de ruimte, waarover men een
gelijk aantal kogels verdeelt, neemt het gevaar om binnen die ruimte
getroffen te worden af.
Zoodra de onderste baan niet meer totaal bestrijkend is voor
zeker doel, neemt het bestreken gedeelte van de onveilige strook
met den afstand sterk af, doordien de invalshoeken toenemen'
tevens vermindert de dieptespreiding eenigszins, hoewel in veel
mindere mate.
Zoo b. v. is de diepte van de onveilige strook van den bundel
van middelmatige schutters met het vizier van 900 M. slechts
430 M., omdat de onderste baan, die ongeveer op 700 M. den
grond treft, slechts voor de laatste 30 M. bestreken is voor staande
infanterie.
Was ons vizier voor het vuren op grootere afstanden ingericht,
dan zouden wij ook de dieptespreiding zien afnemen; b. v. met het
vizier voor 1200 M. vurende, zou de dieptespreiding van middel
matige schutters ongeveer 360 M. en de bestreken ruimte der onderste
baan 18 M. bedragen, dus de onveilige strook eene diepte van 378
M. hebben.
Al wordt echter de dieptespreiding van den bundel bij het grooter
(1) Zie Ind. Mil. Tijdschrift 1890. Ie deel, bliidz. 487.
Dl. I, 1892. 16