263
6. Voorstelling van eene Inland sche bende.
Hoewel de Inlandsche vijand geen regelmatige colonne-vormen kent,
is hij toch dikwerf in het open veld in gesloten benden aanvallend
tegen onze troepen opgetreden. Talrijke voorbeelden daarvan leveren
de oorlog op Java, 1825-30; de oorlogen tegen de Padries op Suma
tra's Westkust; de expeditiën tegen Bali in 1849 en 1868de expe
dition tegen Boni, 1859-60, en de 1° en 2e expeditie tegen Atjeh,
om van vele kleinere expeditiën niet te spreken. Ik releveer dit
opzettelijk, omdat in den laatsten tijd enkele officieren, wier krijgs-
ondervinding zich hoofdzakelijk tot de jongst verloopen jaren te Atjeh
bepaalt, de meening verkondigd hebben, dat onze schietopleiding
vooral den soldaat tot individueel schutter, tot guerilla-krijger moet
vormen.
De een, Fandio, in het Ind. Mil. Tijdschrift, 1890, IIe deel, bladz.
518, grondt die meening op de volgende stelling:
„l)e Inlander bestrijdt ons met behulp van de passieve verdediging
ons leger treedt steeds aanvallend op; de vijand verplaatst zich nietdan
om aan het einde van een gevecht de vlucht te nemen; hij strijdt in
eene enkele linie en vertoont achter zijné dekkingen slechts kleine
doelen; zijne vuurbewapening is slecht; hij voelt daardoor geen nei
ging zich spoedig aan ons vuur bloot te stellen en eenmaal zich ver-
toonende om zelf te kunnen vuren, berokkent hij ons slechts weinig
nadeel."
Wat kan men nu van zulk eene stelling anders zeggen, dan dat
zij onkunde van onze krijgsgeschiedenis verraadt?
Een ander, de kapitein van het Indische leger, Merz, in den Mil.
Spectator, 1891, bladz 584, beweert, dat men minstens zes jaar
vóór zich heeft om den soldaat tot schutter te vormendat men zeer
goed eene compagnie soldaten minstens drie jaren bij elkander kan
houden, en dat daarom vooral het juistheidschieten moet beoefend
worden. „Van het salvovuur, zegt hij, moet in den oorlog met den
Inlandschen vijand geen overmatig gebruik gemaakt worden."
Ook deze officier kent blijkbaar onze krijgsgeschiedenis niet; doch
indien hij slechts het verbaal van de laatste expeditie naar Edi, in
1890, hadde gelezen, zou hij daaruit hebben kunnen leeren, dat onze