DE INDISCHE 1NEANTERIE-BELANGEN, BEHARTIGD
DOOR DEN KAPITEIN MERZ
(Mil. Spectator N°. 10 van 1891).
Ouder den veelbelovendon titel vau Indische Infanterie-belangen
komt in den Militairen Spectator N°. 10 van 1891 een artikel voor,
dat naar de bescheiden meening van velen bepaalde onjuistheden bevat.
Op deze onjuistheden, naar wij hopen, duidelijk te wijzen is het doel
van het navolgende. Het bewuste artikel zal daartoe op den voet
gevolgd worden.
Oneens is de ondergoteekendo het met den schrijver der „Indische
Infanteric-belaugen," dat de infanterie in Nederlandsch-Indië reeds
jaren haakt naar een klein kaliber repeteergeweer met de bekende,
door den schrijver, nog eens gedeeltelijk gereleveerde ballistische
voordeelen. In deze quaestie is het in de eerste plaats moeielijk van
jaren, in den gewonen zin, te spreken. Eerst van betrekkelijk zeer
recenten datum toch zijn de bruikbare, klein kaliber repeteergeweren.
Tevens is de daarmede gepaard gaande quaestie der buskruitveran-
dering nog niet geheel opgelost. In het moederland kan men tot een
overgangsmaatregel zijn toevlucht nemen. Hier is dit onmogelijk. Het
gaat nu toch niet aan te haken naar iets, dat öf niet öf slechts ge
brekkig bestond. Op den huidigen dag is nog de klein kaliber geweer-
quaestie niet op zulk een standpunt gekomen, dat men naar veran
dering zou verlangen. Yan alle zijden hoort men toch over de nieuw
ingevoerde geweren min of meer ernstige grieven uiten èn in verband
met de inrichting van het wapen èn in verband met de gebezigde
buskruitsoort.
De schrijver der „Infanterie-belangen" geeft verder als zijne mec-
ning, dat men den terugstoot, dien de ondergeteekende trouwens bij
ons tegenwoordig geweer nooit ondragelijk voor den Inlander zag,
veel zal verminderen door de invoering van een klein kaliber geweer.