268
kunnen vereenigen. Zij wijkt niet af van de daaromtrent bestaande
voorschriften.
Hoe motiveert de schrijver toch de bewering, als zoude het Indisch
leger nooit anders dan een guerillaoorlog te voeren hebben? De
motieven zijn zeker niet uit onze krijgsgeschiedenis te putten. De
ondergeteekende gelooft, dat de huidige toestand op Atjeh den schrijver
parten heeft gespeeld. Noch op Bali, noch in den Padrieoorlog, noch in
het begin op Atjeh enz. voerden beide partijen een guerillakrijg. In
het algemeen ontstaat overal een guerillaoorlog waar men het volk wel
overwonnen maar niet onderworpen heeft. Zoo ook in Spanje, in den
Carlistenoorlog, zoo ook in 1871 in Frankrijk.
De andere taak, die het Indisch leger op de schouders is gelegd, is
het voeren van den strijd tegen een Europeeschen vijand, die tracht,
zich van onze Koloniën meester te maken. Ook hier zal wel geen
guerillakrijg gevoerd worden.
Het is juist een ver doorgedreven klaarmaaksysteem, dat de richtsnoer
was voor onze tegenwoordige schietopleiding. Door vrouwenziekte,
beri-beri en koortsen gedund, kan ons leger slechts met moeite de
noodige aanvulling voor de marschbataljons en Atjeh geven. Ieder,
die bij een veld- niet marschbataljon dient, zal dit met den onderge
teekende eens zijn. Zoo dringend is zelfs de vraag om aanvulling, dat
men manschappen pas van de depotbataljons volgens 90 van het
schietvoorschrift zoo spoedig mogelijk de 2e klasse laat doorloopen (in
één, twee of drie keeren). Zij zijn dan klaargemaakt voor den veld
dienst en worden dan meestal zeer kort daarna afgeleverd. Zóó uit
geput was het leger, dat men eenige jaren geleden zelfs de valide man
schappen der Buitenbezittingen vroeg. Dit is nu nooit te verdedigen,
want op de Buitenbezittingen kan elk oogenblik inmenging der wapens
noodig zijn. Doch het moest.
Eeue schietopleiding, op zesjarigen dienst gebaseerd, is dan ook een
hersenschim. In Duitschland waar de man als het ware bij zijn korps
wordt geboren en verder daarbij blijft, daar is eene schietopleiding, ge
baseerd op den duur van zijn diensttijd mogelijk. Hier zou dat alleen
kunnen met een schier onmogelijken administratieven omslag, en dan
nog als de vraag naar aanvulling niet zoo groot was. Er zijn man
schappen, die in één jaar tijd bij vier korpsen gediend hebben