269 Zeker was men in Indië reeds bekend met de inrichting van het Nederlandsche geweer tot kamerschietoefeningen. Toch heeft men ge meend een ander systeem te moeten invoeren, dat ook bij de Fransche marine in gebruik is, en dat uitstekende uitkomsten geeft. Aan den wensch van den schrijver der „Indische Infanterie-belangen" zal dus vermoedelijk geen gevolg worden gegeven. Zeker zal ieder toegeven, dat het tegenwoordig nog in gebruik zijnde stelsel zeer slecht is. "Verder hoopt de ondergeteekende, dat niet alleen bij de depotbataljons, maar ook bij de veldbataljons, het nieuwe stelsel zal worden ingevoerd. De quaestie van de richting op den voet en op het midden wordt ook nog even behandeld. Misschien is het midden wel het punt, dat ieder mensch van nature zoekt; maar dit is toch van geene waarde, het geweer is geen natuurlijk wapen, het is dus maar de vraag welk mikpunt dit wapen eischt om op de ruimste wijze van zijne eigen schappen gebruik te maken en dan antwoordt de ondergeteekende gaarne: dat is de voet van het doel. Overigens is over deze quaestie door zeer bevoegden zooveel geschreven, dat het den ondergeteekende vermetel voorkomt baar eens even vluchtig te behandelen. Hoe het den schrijver der „Indische Infanterie-belangen" ernst kan zijn met zijn wensch, dat men, nog wel bij een depotbataljon, van stonde af aan juistheidschutters zal vormen, is den ondergeteekende niet recht duidelijk. Menigeen brengt het zoover niet. De 1e klasse en scherp schutters, menschen die getoond hebben aanleg te hebben, worden toch in het juistheidschieten geoefend. Weinig officieren zouden, gelooft de ondergeteekende, gaarne het vei bod zien uitgevaardigd omtrent het gebruik van salvovuur tegen den Inlandschen vijand. De uitwerking van tirailleurvuur en salvovuur is daarbij nagenoeg gelijk en dan risqueert men niet bij jonge soldaten, zooals tegenwoordig hier te velde worden gebiacht, dat bij het tirailleurvuur het vuur uit de hand raakt. Het is onmogelijk in den tegenwoordigen tijd do overplaatsing zóó te regelen, dat eene compagnie drie jaar bij elkaar blijft. Dit komt dan ook niet voor. De ondergeteekende gelooft in bovenstaande regelen een juister beeld te hebben gegeven van de hier bestaande toestanden. M-i 23 Januari, 1892. Eveha.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 274