291
slechts de treffers ia 41 M. diepte noodig heeft, is eene hoogte van
jg— X 1.6 M. 1.31 M. voldoende, op welke hoogte dus eene
krijtstreep op de tweede schijf wordt getrokken. De breedte van
16 M. is voldoende om de geheele breedtespreiding van den bundel
15 M.) op te vangen.
Is er goed geschoten, dan moet het middelste trefpunt van den
bundel in de voorste schijf op eene hoogte van 1.35 M. boven
den grond liggen' (vluchthoogte der baan van 500 M. op 450 M.)
en moet men onder de horizontale lijn, door het middelste trefpunt
gaande, evenveel treffers tellen, als boven die lijn op de voorste
en op de achterste schijf te zamen. (De treffers in de achterste
schijf boven de krijtstreep worden niet medegeteld.)
Voldoet het beeld aan deze voorwaarden en telt men b. v. in
't geheel 47 °/0 treffers, waarbij de verhouding 0.93 behoort, dan is
de 50 °/0 dieptespreiding van den bundel X 100 M. 107.5 M.
Zoo gemakkelijk als het hier in beide voorbeelden is voorgesteld,
gaat echter doorgaans het bepalen der 50 °/0 dieptespreiding niet,
omdat het slechts zelden voorkomt, dat het middelste trefpunt van
den bundel op den vizierschotsafstand, dus op de juiste hoogte in
de verticale schijf valt.
Indien b v. van den bundel met het vizier van 500 M. op de voorste
schijf onder de horizontale lijn op 1.35 M. boven den grond 28.5 °/0,
boven die lijn 5 °/0 en op de tweede schijf onder de krijtstreep
13.5 0/o treffers geteld worden, heeft men in't geheel insgelijks 47 0/o
treffers verkregen, zonder dat daarom tot eene 50 °/0 diept.espreidiug
van 107.5 M. mag besloten worden. Want het middelste trefpunt
van den bundel ligt thans véél lager op de voorste schijf en valt
dus vóór den vizierschotsafstand op den grond, terwijl op de voorste
schijf de treffers dichter zijn gegroepeerd en bijgevolg de 50 °/0
dieptespreiding kleiner is. Wij vinden dan ook, dat het middelste
trefpunt op 460 M. ligt en de 50 dieptespreiding slechts 90 M.
bedraagt.
In het horizontale beeld zouden zich de treffers nagenoeg groe-
peeren als volgt: