301 c. Dat, wanneer tijdens het tuut de afstand tot het doel toeneemt, liet vizier hij voorkeur om de 50 M. moet versteld worden; terwijl hij het afnemen van den afstand dit verstellen om de 100 M. moet geschieden. Eene vergelijking van de procenten, die met het vizier van 500 M. op de afstanden van 550 en 400 M. verkregen worden, met die, welke men kan verwachten, als men op die afstanden het juiste vizier gebruikt (zie de laatste kolom der tabel) zal de juistheid van dezen regel doen inzien. Die vergelijking moge tevens strekken om den vuurleider te overtuigen, hoe noodzakelijk het is om op het juiste moment een ander vizier te commandeeren. Zelfs met slechte schutters kan daardoor de uitwerking belangrijk verhoogd worden. d. Dat, hoe heter de schutters geoefend zijn, hoe juister de afstand geschat en hoe eerder het vizier hij nadering of verwijdering van het doel versteld moet worden. Hoe kleiner de ruimte is, waar binnen de treffers op den grond komen, hoe spoediger een zich bewegend doel buiten de grenzen dier ruimte zal zijn. Worden dus in dit opzicht aan den vuurleider van zeer goede schutters hoogere eischen gesteld, daartegenover staan de voordeelen, dat de vuurdiscipline gemakkelijker gehandhaafd wordt, dat het werkzaamste gedeelte van den bundel met meerdere juistheid op de gewenschte plaats wordt gebracht en dat de uitwerking eene vernietigende zal zijn. Het zal wel onnoodig zijn te verzekeren, dat alles, wat hiervoren omtrent den bundel met het vizier van 500 M. is gezegd, evenzeer geldt voor de bundels met hoogere vizieren, alsmede dat het evenzeer van toepassing is op diepe doelen. Ten overvloede geven wij in het volgende staatje een overzicht van de trefkans met die hoogere vizieren op een ondiep doel (in bataille) en op een zeer diep doel (in open sectie-colonne).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 306