337
opleiding dat isalleen aan de Koninklijke Militaire Academie door
de Regeering in 4 der Memorie van beantwoording van dat verslag
wordt gezegd, dat het eene gewaagde proef zoude zijn den weg dei-
aanvulling van het officierskorps langs den Hoofdcursus af te sluiten,
zoo wordt evenwel, in 5 van laatstbedoelde Memorie, weder vermeld-
dat de Cadettenschool ten doel heeft de zekerheid te verschaffen, dat
voor toelating aan de Koninklijke Militaire Academie steeds een vol
doend aantal jongelieden beschikbaar zal zijn.
Zoowel in het voorloopig verslag als in de Memorie van beant
woording is echter alleen sprake van het officierskorps bij de Infan
terie, terwijl voorts in 4 van die Memorie nog andere argumenten
zijn aangevoerd, welke wellicht van meer gewicht zijn geweest voor
het behoud van den Hoofdcursus.
Maar hoe dit ook zij, in ieder geval blijkt uit het, zoowel door de
Regeering als door de commissie van rapporteurs omtrent deze aan
gelegenheid medegedeelde, naar mijne overtuiging, voldoende, dat er
geen aanleiding bestaat voor de vrees, dat door de opleiding van de
officieren der militaire administratie bij de Koninklijke Militaire
Academie over te brengen, de geregelde aanvulling van dat korps
in gevaar zoude worden gebracht.
En zulks te minder daar door het openstellen van eenige meerdere
plaatsen aan de Cadettenschool die aanvulling verzekerd zoude kun
nen worden.
Maar al zoude moeten worden erkend, dat tegen de verwezenlijking
van het denkbeeld geene bezwaren bestaan, dan nog zal het voor
zeker veel moeite kosten, de verlangde verbetering in de opleiding-
der Indische admiuistratieofficieren te verkrijgen.
Niet alleen omdat, door de aanneming der nieuwe wet op het
militair onderwijs, het meest geschikte moment daarvoor onbenut is voor
bijgegaan, maar vooral om ïeden de noodzakelijkheid eener hervor
ming van die opleiding buiten het korps zoo weinig wordt erkend.
Over het algemeen heerscht blijkbaar het dwaalbegrip, dat de admi
nistratieofficieren slechts routinewerk verrichten en dus geene weten
schappelijke vorming noodig hebben.
In hoeverre die meening juist is, voor zooverre zij betreft den Ne-
derlandschen kwartiermeester, zal ik niet beoordeelen, de werkkring