348 delcoze weelde bij liet Werfdepot, welke dan volgens die aanfeekening moeten bestaan hebben in le de toelagen wegens het vervullen van buitengewone dienstplichten; 2° de gemakkelijke taak der officieren en het nooit van garnizoen veranderen 32 het stellen van een kolonel in plaats van een majoor aan het hoofd van dat Depot. De aanmerking op de posten voor administratiekosten en voor nachtleger werd door de weerlegging van den Minister van Koloniën te niet gedaan. Om over punt 1 een juist oordeel te kunnen vellen moet kunnen worden nagegaan of werkelijk de motieven daarvoor bestonden, n. 1. dat het aanwerven van veel vreemdelingen thans (1869) had opge houden. Volgens E. zijn in 1867, 1868 en 1869 respectievelijk uitgezonden 1727, 2000 en 2000 man; onder dezen bevonden zich resp. 378, 449 en 721 vreemdelingen. Dit overzicht der bereikte resultaten geeft dus andere uitkomsten en doet de door de commissie van rapporteurs aangehaalde reden niet bewaarheiden. In hoeverre punt 2 juist beoordeeld is, diene men te weten, dat de officieren bij het Werfdepot niet alleen dezelfde diensten te verrichten hebben als hunne collega's bij de andere korpsen van het leger, doch dat zij daarbij ook ten allen tijde den moeilijksten (recruten-) tijd moeten doorbrengen met een niet gering aantal men sehen van verschillenden landaard. En dat zij nooit van garnizoen veranderden wordt wel het best gelogenstraft door de opmerking, dat in het 5 jarig tijdvak, voorafgaande aan de behandeling der Indische begrooting voor 1870, het personeel van officieren gemiddeld 3 jaar bij het Koloniaal Werfdepot gedetacheerd is geweest. Bovendien kan hierbij worden aangeteekend, dat de officieren bij bevordering van die detacheering worden ontheven, waardoor de duur hiervan voor de 2C luitenants tot 1£ jaar kan worden teruggebracht. Punt 3 zal verder geen betoog behoeven, daar het niet meer dan billijk en voor den behoorlijken gang der diensten wenschelijk en noodig is, den Commandant van het Werfdepot, aanvankelijk met den rang van majoor benoemd, ook in de bevordering van de rang- genooten van zijn wapen te kunnen doen deelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 353